Uitspraak
19.1807 WW
OVERWEGINGEN
.Hierbij is van belang dat het Uwv appellante in het kader van het in 1.5 omschreven onderzoek meermalen heeft benaderd met het verzoek een afspraak met het Uwv te maken en/of nadere informatie over haar woon- en leefsituatie gedurende de uitkeringsperiode te leveren. Appellante heeft hierop gereageerd door bankrekeningafschriften over te leggen waarop transacties in [A.] staan van pinbetalingen in mei 2014 en in oktober en november 2015. Hiermee heeft appellante onvoldoende inzichtelijk dan wel aannemelijk gemaakt dat zij ook daadwerkelijk op de genoemde adressen verbleef ten tijde van de in deze zaak in geding zijnde periodes. De stelling dat appellante erop heeft mogen vertrouwen dat zij aan alle voorwaarden voldeed omdat het Uwv destijds haar eerste adres bij haar heeft geverifieerd slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Van een dergelijke toezegging of uitlating is in dit geval geen sprake. Geoordeeld wordt dat het Uwv met de lijst DOC-007-01 en de Powerty-lijst, in samenhang bezien met de onduidelijkheid over de daadwerkelijke verblijfsplaatsen van appellante na afloop van de dienstverbanden met [naam uitzendbureau], aannemelijk heeft gemaakt dat appellante per 3 mei 2014 en per 3 oktober 2015 naar Polen is vertrokken.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.050,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 128,- vergoedt.