ECLI:NL:CRVB:2020:1745
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening ouderdomspensioen AOW voor ongehuwde pensioengerechtigde
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het ouderdomspensioen van appellant, die sinds 1977 gehuwd was. Appellant ontving vanaf juli 2015 een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde, maar na de verhuizing van zijn echtgenote in juli 2016, heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) het pensioen herzien naar dat voor een ongehuwde pensioengerechtigde. De Svb ging ervan uit dat appellant duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote, wat appellant betwistte. De Raad oordeelde dat uit de feiten en omstandigheden niet ondubbelzinnig bleek dat appellant duurzaam gescheiden leefde. Er was sprake van financiële verstrengeling en frequente contacten tussen appellant en zijn echtgenote, wat erop wees dat zij niet als ongehuwd konden worden aangemerkt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat appellant op 1 maart 2017 geen recht had op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde, en dat de Svb het pensioen terecht had herzien naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde.