In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die een AOW-pensioen ontving naar de norm van een gehuwde, had aan de Sociale verzekeringsbank (Svb) doorgegeven dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote, [naam 3], en samenwoonde met zijn partner, [naam partner]. De Svb weigerde echter om appellant als duurzaam gescheiden te beschouwen, wat leidde tot een ongegrondverklaring van zijn bezwaar door de rechtbank.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld. Het bleek dat appellant en [naam 3] weliswaar financieel met elkaar verbonden waren, maar dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad oordeelde dat er voldoende aannemelijk was dat appellant en [naam 3] gewild de echtelijke samenleving hadden verbroken en dat deze situatie bestendig was. De Raad concludeerde dat appellant duurzaam gescheiden leefde, zoals bedoeld in de AOW, en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank ten onrechte was. De Svb werd opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant te nemen en werd veroordeeld in de proceskosten van appellant.
De uitspraak benadrukt het belang van de persoonlijke en financiële omstandigheden bij de beoordeling van de status van duurzaam gescheiden leven in het kader van de AOW. De Raad heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en de Svb opgedragen om de situatie opnieuw te beoordelen, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van de zaak.