1.7.Bij besluit van 18 april 2016 heeft het college de bijstand van appellant bij wijze van maatregel met ingang van 1 juni 2016 voor de duur van één maand verlaagd met 100%. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant niet is verschenen op een gesprek bij Werkfit (traject Werkbasis) op 29 maart 2016. Omdat appellant zich binnen 12 maanden opnieuw verwijtbaar heeft gedragen, heeft het college het percentage van de maatregel verhoogd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid, en de periode van de verlaging van de bijstand, bedoeld in artikel 18, vijfde en zesde lid, van de PW.
4.1.2.In artikel 18, tweede lid, van de PW is bepaald, voor zover hier van belang, dat indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit de PW voortvloeiende verplichtingen niet nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de PW.
4.1.3.Op grond van artikel 18, negende lid, van de PW ziet het college af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
4.1.4.Op grond van artikel 18, tiende lid, van de PW stemt het college een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
4.1.5.Artikel 2, eerste lid, van de Verordening bepaalt, voor zover van belang, dat het college in overeenstemming met deze Verordening een maatregel oplegt in de gevallen bedoeld in artikel 18, tweede en vierde lid, van de PW. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat bij het opleggen van de maatregel deze Verordening in acht genomen wordt, onverminderd de bevoegdheid van het college om de hoogte of de duur van een maatregel met toepassing van artikel 18, tiende lid, van de PW afwijkend vast te stellen.
4.1.6.Artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, onder 4, van de Verordening bepaalt onder meer dat het niet verschijnen op een oproep voor een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden een gedraging is van de tweede categorie. Op grond van artikel 7, tweede lid, onder a, van de Verordening wordt de maatregel bij een gedraging van de tweede categorie vastgesteld op 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand.