ECLI:NL:CRVB:2020:1683
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag extra kinderbijslag op basis van inkomenseisen in de AKW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant had een aanvraag ingediend voor een extra bedrag aan kinderbijslag voor het kalenderjaar 2017, maar deze aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op basis van het feit dat zowel de appellant als zijn partner een belastbaar loon hadden dat hoger was dan de toegestane grens van € 4.895,-. De Raad oordeelde dat de wetgever bij de invoering van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) bewust had gekozen voor deze inkomensgrens en dat de rechter niet mag ingrijpen in de belangenafweging die de wetgever heeft gemaakt. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de wet buiten toepassing te laten.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant niet in aanmerking kwam voor de extra kinderbijslag, en dat het gebrek dat appellant niet was gehoord in de bezwaarfase, niet leidde tot benadeling van de appellant. De Raad bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat de appellant geen vergelijkbare gevallen had aangedragen waarin de Svb anders had beslist. De Raad concludeerde dat het onderscheid tussen aanvragers met en zonder fiscale partner gerechtvaardigd was en dat de wetgeving niet in strijd was met internationale verdragen zoals het IVRK en het EVRM.
De uitspraak bevestigt dat de inkomensgrens in de AKW rechtmatig is en dat de appellant niet in aanmerking komt voor de extra kinderbijslag, omdat hij en zijn partner de inkomensgrens overschreden. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.