ECLI:NL:CRVB:2020:1645
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid van functies met orthopedische schoenen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het Uwv (Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen) de WIA-uitkering van appellante heeft geweigerd. Appellante, die als groepsbegeleidster werkte, meldde zich ziek na een val met meerdere fracturen in de enkel. Het Uwv concludeerde dat zij met ingang van 15 oktober 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de motiveringsgebreken had hersteld en dat appellante in staat was om orthopedische werkschoenen te dragen, wat haar in staat stelde om de geselecteerde functies te vervullen.
In hoger beroep herhaalde appellante grotendeels de gronden die zij in beroep had aangevoerd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden goed had besproken en dat de overwegingen van de rechtbank volledig werden onderschreven. De Raad volgde de redenering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die stelde dat een orthopedische schoen ook als veiligheids- of werkschoen kan functioneren. De Raad concludeerde dat het feit dat op de datum in geding geen geschikt orthopedisch schoeisel voorhanden was, niet leidde tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.