ECLI:NL:CRVB:2024:2331

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
23/3394 WIA, 23/3494 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies

In de zaken 23/3394 WIA en 23/3494 WIA heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2024 uitspraak gedaan over de beëindiging van de WIA-uitkering van betrokkene, die minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. De Raad oordeelt dat de medische beoordeling van het Uwv juist is en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. Betrokkene had in hoger beroep aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, maar de Raad volgt de argumentatie van het Uwv dat de geselecteerde functies, ondanks de beperkingen van betrokkene, geschikt zijn. De rechtbank had eerder het bestreden besluit vernietigd, maar de Raad bevestigt de rechtsgevolgen van het besluit, wat betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft. De Raad oordeelt dat het Uwv in de proceskosten van betrokkene moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit pas in hoger beroep van een toereikende arbeidskundige onderbouwing is voorzien. De proceskosten worden begroot op € 2.625,- en het Uwv moet het door betrokkene betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

23/3394 WIA, 23/3494 WIA
Datum uitspraak: 11 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2023, 22/2940 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
SAMENVATTING
In zaak 23/3394 WIA gaat het over de vraag of het Uwv zich terecht tegen het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gekeerd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd heeft dat vier van de vijf geselecteerde functies geschikt zijn voor betrokkene. Volgens het Uwv is in beroep voldoende gemotiveerd dat in deze functies de belastbaarheid van betrokkene voor beoordelingspunt 1.8.1 van FML niet wordt overschreden.
In zaak 23/3494 WIA gaat het over de vraag of betrokkene zich terecht tegen het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gekeerd dat het Uwv de medische beperkingen van betrokkene juist heeft vastgesteld. Volgens betrokkene heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen.

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. Wittensleger hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaken behandeld op een zitting van 30 oktober 2024. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Wittensleger. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van de hoger beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene heeft voor het laatst gewerkt als medewerker ledenadministratie gedurende 21,38 uur per week. Het Uwv heeft aan betrokkene met ingang van 8 januari 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij betrokkene 80 tot 100% arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat betrokkene bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 oktober 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor betrokkene functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 10 november 2021 de WIA-uitkering van betrokkene met ingang van 11 januari 2022 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 3 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door betrokkene gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om af te wijken van de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML. In een FML van 29 april 2022 is in plaats van een beperking op beoordelingspunt 2.12.6 (overige specifieke voorwaarden voor het sociaal functioneren) een beperking vastgelegd op 1.8.1 (geen afleiding door activiteiten van anderen). De beperking op beoordelingspunt 2.12.3 (werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s) vervalt conform CBBS instructies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft betrokkene geschikt geacht voor de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), assemblagemedewerker (SBC-code 267041), archiefmedewerker (SBC-code 553020), huishoudelijk medewerker (SBC-code 111334) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd minder dan 35% is.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Ook heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten en het Uwv opgedragen het door betrokkene betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank heeft in wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het bestreden besluit. De rechtbank heeft overwogen dat betrokkene niet met medische stukken heeft onderbouwd dat er aanleiding bestaat om meer beperkingen aan te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts in reactie op de brief van de psycholoog B. Ruesink van 13 april 2022 en de niet gedateerde brief van Ithaca psychotherapiepraktijk voldoende toegelicht waarom er geen aanleiding bestaat om ten aanzien de psychische klachten van betrokkene, meer beperkingen aan te nemen dan in de FML. Van belang is dat er, anders dan in 2018, op de datum in geding geen sprake meer is van een ernstige psychische stoornis, maar dat de depressie door behandeling in remissie is. Er is nu nog sprake van een matige depressie. De vergeetachtigheid die betrokkene ervaart wordt niet verklaard door een bij hem vastgestelde ziekte. Betrokkene heeft nog aangevoerd dat er een verdenking bestaat voor een stoornis in het autismespectrum en dat hij op een wachtlijst staat bij Arkin. Betrokkene heeft die stelling niet met medische stukken onderbouwd, laat staan dat is gebleken dat hij hierdoor – op de datum in geding – verder beperkt moet worden geacht. Voor de overige niet eerdergenoemde klachten, zoals wazig zien, tinteling in de vingers/gezicht, de knieklachten en de buiklachten is geen objectiveerbare oorzaak vastgesteld.
2.2.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het Uwv voldoende duidelijk heeft onderbouwd dat zijn beperkingen betrokkene niet ongeschikt maken voor de geselecteerde functies, behalve wat betreft het beoordelingspunt 1.8.1 (betrokkene is aangewezen op werk waarbij hij niet of nauwelijks wordt afgeleid door anderen). De rechtbank heeft uit het Resultaat functiebeoordeling van de functie productiemedewerker industrie afgeleid dat wordt gewerkt in een grote productiehal die door schotten van circa 140 cm van het gangpad en andere collega’s wordt gescheiden. Dagelijks lopen er collega’s langs die blijven staan en praten. In de signalering wordt vermeld dat de functie geschikt is voor betrokkene omdat er niet wordt gewerkt in een volle kantoortuin en er geen beletsel bestaat voor het dragen van een koptelefoon om geluiden weg te filteren. De rechtbank ziet niet in hoe bij het werken in een productiehal zoals beschreven bij deze functie geen sprake is van afleiding door anderen, vergelijkbaar met het werken in een volle kantoortuin. Bovendien valt niet in te zien dat door het enkel dragen van gehoorbescherming de beperking voor afleiding door anderen kan worden weggenomen. De functieomschrijving zelf voorziet ook niet in deze mogelijkheid. De motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is daarom niet toereikend. Ook in de functie assemblagemedewerker elektronische producten wordt blijkens het Resultaat functiebeoordeling gewerkt in een ruime productiehal met achtergrondmuziek. Er wordt samengewerkt met drie tot elf mensen in een productielijn. In de functie van monteur 3 is er eveneens sprake van pratende en langslopende collega’s. Gelet op de omschrijving van deze functie valt zonder nadere toelichting niet goed te begrijpen dat het beoordelingspunt 1.8.1 niet als een factor voor het functioneren in de functie wordt vermeld. Ook hiervoor geldt dat, bij gebreke van vermelding van deze mogelijkheid in de functieomschrijving, onvoldoende is gemotiveerd dat de beperking voor afleiding door anderen kan worden weggenomen door het dragen van geluidsbescherming. Uit het Resultaat functiebeoordeling van de functie archiefmedewerker is de rechtbank gebleken dat er wordt gewerkt op een kantoorafdeling in drie teams van vijftien medewerkers. Zonder nadere onderbouwing is het de rechtbank niet duidelijk dat het hier gaat om een rustige kantoortuin en niet gesproken kan worden van een volle kantoortuin, waarvoor betrokkene beperkt is geacht. Uit het Resultaat functiebeoordeling van de functie medewerker tuinbouw blijkt dat wordt gewerkt in een kas met meerdere personen. Er is sprake van geluid van transportwagens, radio en geluid van sorteer en bundelmachine. Bij de functie van medewerker bloemzaad productie wordt gewerkt in een kas met acht personen (soms twintig personen). Dat er in deze functie geen sprake is van afleiding door anderen is bij gebreke van een toelichting op dit punt, naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk.
Het standpunt van het Uwv
3.1.
Het hoger beroep van het Uwv is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 8 maart 2023 afdoende heeft toegelicht dat de geselecteerde functies ook wat betreft beoordelingspunt 1.8.1 geschikt zijn voor betrokkene.
Het standpunt van betrokkene
3.2.
Het hoger beroep van betrokkene is in de eerste plaats gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit. Betrokkene heeft in hoger beroep gesteld dat sprake is van meer psychische- en fysieke beperkingen dan in de FML zijn opgenomen. Betrokkene stelt in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren (meer) beperkt te zijn op de beoordelingspunten 1.1 (vasthouden van de aandacht), 1.2 (verdelen van de aandacht), 1.3 (herinneren), 1.5 (doelmatig handelen), 1.6 (zelfstandig handelen), 1.7 (handelingstempo) en verdergaande specifieke voorwaarden onder 1.8, 2.7 (eigen gevoelens uiten), 2.8 (omgaan met conflicten) en 2.9 (samenwerken). Betrokkene heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op de brief van psychiater Ruesink van 13 april 2022 en een rapport van een psychologisch onderzoek van 6 mei 2024 door Arkin, in het kader van een intake bij NPI. Betrokkene heeft naar voren gebracht dat daarbij is gezocht naar het antwoord op de vraag hoe de moeite met sociaal verkeer en prikkelverwerking van betrokkene begrepen kan worden. Genoemd wordt een sterk disharmonisch cognitief profiel (o.a. lage verwerkingssnelheid bij hoog verhaal vermogen). Versterkend kan een slecht functionerend oor zijn (30% functie). Tevens kan de vraag beantwoord worden in het licht van problemen in het persoonlijkheidsfunctioneren, waarbij ook een laag zelfbeeld naast sociale interactieproblemen en prikkelverwerking (matig - ernstige problemen). Terugkerende depressies lijken een gevolg door een interactiepatroon van beide (disharmonisch profiel persoonlijkheidsfunctioneren). Er zijn onvoldoende aanwijzingen voor een autismespectrumstoornis. Tevens zijn er onvoldoende aanwijzingen voor cognitieve stoornissen. Betrokkene heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd en verzoekt de Raad dit alsnog te doen.
3.3.
Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft betrokkene per functie toegelicht waarom hij meent dat de functies, vanwege de psychische beperkingen en zijn rug- en knieklachten, voor hem ongeschikt zijn. Volgens betrokkene heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat uit het Resultaat functiebeoordeling van vier van de vijf geselecteerde functies niet kan worden afgeleid dat deze functies passend zijn ondanks zijn beperking op beoordelingspunt 1.8.1. De functieomschrijvingen voorzien niet in het dragen van gehoorbescherming. Veel van de geselecteerde functies zijn volgens het Uwv geschikt, omdat door de arbeidskundig analist naar voren is gebracht dat gebruik gemaakt kan worden van een noise cancelling koptelefoon. Betrokkene heeft in hoger beroep herhaald dat, zonder inzicht in de rapporten van de arbeidskundig analist, niet is na te gaan of in de functies sprake is van substantiële externe auditieve of visuele prikkels die veroorzaakt worden door anderen op of in de directe werkomgeving van de functionaris. Door het Uwv kan niet worden volstaan met de verwijzing naar een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en eventueel overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Betrokkene heeft de Raad verzocht om de aantekeningen van de arbeidskundig analist bij het Uwv op te vragen. Betrokkene heeft ook een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel, omdat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de vergaande gevolgen die de beëindiging van de uitkering voor hem heeft.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Omdat het hoger beroep van betrokkene ook ziet op de medische grondslag van het besluit is er aanleiding om dat eerst te bespreken.
Medische beoordeling
4.3.
Terecht en op juiste gronden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat er geen grond is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
4.4.
Wat betrokkene in hoger beroep heeft aangevoerd, onder verwijzing naar het psychologisch onderzoek van 6 mei 2024 door Arkin in het kader van een intake bij NPI, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 19 augustus 2024 op toereikende wijze gemotiveerd dat met de in het rapport van Arkin vermelde beperkingen van betrokkene voldoende rekening is gehouden in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren) van de FML van 29 april 2022. Er wordt rekening gehouden met de lage verwerkingssnelheid en het verslappen van de aandacht door de al gestelde beperkingen ten aanzien van beoordelingspunten 1.8.2 tot en met 1.8.6. Hierdoor zijn de geselecteerde functies psychisch niet zwaar belastend. Daarbij worden ook geen grote eisen gesteld aan het concentratievermogen en de verwerkingssnelheid. Verder geldt in de FML al een forse urenbeperking (4 uur per dag, 20 uur per week). De vermoeidheid door trage verwerking wordt ondervangen door deze urenbeperking. In het rapport wordt ook beschreven dat betrokkene moeite heeft met sociale interactie (onder andere snel geïrriteerd of aanvallend reageren). Dit wordt ondervangen door de beperkingen in rubriek 2 van de FML. Betrokkene wordt daarbij niet in staat geacht om in fysiek contact een conflict te hanteren maar wel in staat geacht om dit telefonisch of schriftelijk te doen. Dit omdat betrokkene onder andere geen autismespectrumstoornis heeft. De irritatie en het aanvallend reageren van betrokkene zal waarschijnlijk bij hem toenemen bij stress. In de FML wordt dit al ondervangen door onder andere de gestelde beperking ten aanzien van deadlines en productiepieken. Uit het rapport komt naar voren dat er geen aanwijzingen zijn voor cognitieve stoornissen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn conclusie dat het rapport van NPI/Arkin aanleiding geeft de in de FML van 29 april 2022 vastgestelde beperkingen plausibel te achten, maar dat er geen aanleiding is voor aanvullende beperkingen. Betrokkene heeft geen andere medische gegevens overgelegd over de datum in geding, zodat ook geen reden wordt gezien te twijfelen aan de juistheid van de conclusies over de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen fysieke belastbaarheid.
4.5.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, is er geen aanleiding om een deskundige te benoemen, zoals betrokkene heeft verzocht.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Er bestaat geen aanleiding om in te gaan op het verzoek van betrokkene om aan het Uwv te verzoeken de aantekeningen van de arbeidskundig analist in te brengen die betrekking hebben op de voor betrokkene geselecteerde functies. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 15 mei 2019 [1] , heeft geoordeeld mag in beginsel uitgegaan worden van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens, waarbij geldt dat een uitzondering op die regel aangewezen kan zijn als een betrokkene erin slaagt om de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd te bestrijden of indien de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens. Hiervan is geen sprake.
4.7.
Wat betrokkene heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.
4.8.
In het rapport van 8 maart 2023 heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, het wat de beperking voor betrokkene op beoordelingspunt 1.8.1 met name gaat om veelvuldige gesprekken van derden in de directe omgeving. Daarbij kan betrokkene worden afgeleid omdat hij de gesprekken wil volgen. Voor machinegeluid of radio geldt dit niet. Dit kan gemakkelijker weg gefilterd worden. Wat betreft beweging gaat het met name om mensen die onverwachte bewegingen maken. Een werksituatie waarbij collega’s aan hun taak bezig zijn in de directe omgeving is geen bezwaar. Wel bezwaarlijk is het indien voortdurend collega’s heen en weer lopen en in de directe omgeving een praatje maken of telefoneren, zoals in een drukke kantoortuin aan de orde kan zijn.
4.9.
In het rapport van 10 oktober 2024 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gereageerd op het oordeel van de rechtbank, dat onvoldoende is gemotiveerd waarom vier van de vijf geselecteerde functies geschikt zijn voor betrokkene, gelet op de belastbaarheid van betrokkene voor beoordelingspunt 1.8.1. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na overleg met een arbeidskundig analist overtuigend beargumenteerd dat de werkzaamheden in de functies productiemedewerker industrie, assemblagemedewerker, archiefmedewerker en medewerker tuinbouw, het gebruik van een koptelefoon met noise cancelling mogelijk maken. De auditieve afleiding wordt daarmee fors verminderd. Ten aanzien van visuele afleiding (beweging) gaat het bij de functies productiemedewerker industrie, assemblagemedewerker en medewerker tuinbouw om collega’s die werkzaamheden verrichten in dezelfde ruimte. De functie archiefmedewerker wordt vervuld op een kantoorplek waarop het goed mogelijk is een scherm te plaatsen om het zicht op beweging van collega’s te ontnemen.
4.10.
Betrokkene wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het bij een claimbeoordeling gaat om de vraag of de geselecteerde functies op grond van de in het Resultaat functiebeoordeling opgenomen belasting passend zijn en niet of deze functies met bepaalde voorzieningen passend te maken zijn. Het is vaste rechtspraak van de Raad, onder meer de uitspraak van 29 juli 2020 [2] , dat bij een schatting ervan mag worden uitgegaan dat een werkgever voorzieningen treft die in redelijkheid van hem verwacht mogen worden. Voldoende is, dat als een noodzakelijke voorziening op de datum in geding nog niet aanwezig is, aannemelijk is dat deze voorziening alsnog kan worden verkregen. Een koptelefoon met noise cancelling en een kantoorscherm zijn voorzieningen die van een werkgever kunnen worden gevergd. Tot slot acht de Raad de vermelding in het rapport van 10 oktober 2024 van de reacties van de geraadpleegde arbeidskundig analisten in deze zaak voldoende en ziet dan ook geen reden dat de gespreksverslagen in het geding moeten worden gebracht.
4.11.
De overige door betrokkene gestelde arbeidskundige gronden houden niet meer in dan de stelling dat er meer medische beperkingen zijn dan door het Uwv zijn aangenomen en deze stelling treft, zoals hiervoor is overwogen, geen doel.
4.12.
De aangevoerde beroepsgrond dat de beëindiging van de uitkering onevenredig is, slaagt niet. Gelet op het verplichtende karakter van artikel 56 van de Wet WIA bestaat in beginsel geen ruimte voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Wat appellant heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om hier anders over te oordelen.
5. Het standpunt van het Uwv, dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 8 maart 2023 in beroep al afdoende heeft toegelicht dat de geselecteerde functies ook wat betreft beoordelingspunt 1.8.1 geschikt zijn voor betrokkene, slaagt niet. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Eerst met het rapport van 10 oktober 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is het bestreden besluit in hoger beroep voorzien van een toereikende arbeidskundige onderbouwing.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Uit het voorgaande volgt dat de hoger beroepen niet slagen. Omdat de rechtbank in de aangevallen uitspraak het Uwv heeft opgedragen een nader besluit te nemen, waarvoor na arbeidskundige onderbouwing in hoger beroep geen aanleiding meer bestaat, zal de aangevallen uitspraak in zoverre worden vernietigd. Voor het overige zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit zullen in stand worden gelaten. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6.2.
Omdat het besluit pas in hoger beroep is voorzien van een toereikende arbeidskundige onderbouwing, is er aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in verband met het hoger beroep van betrokkene. Deze kosten worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.750,- (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) wegens verleende rechtsbijstand. In verband met de bevestiging van de aangevallen uitspraak krijgt betrokkene ook een vergoeding van zijn proceskosten die zien op het hoger beroep van het Uwv. Deze kosten worden begroot op € 875,- (1 punt voor het verweerschrift). De waarde van één punt is € 875,-. Ook dient het Uwv het door betrokkene in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden. Verder zal worden bepaald dat van het Uwv een griffierecht van € 548,- wordt geheven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is opgedragen een nieuw besluit te nemen;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 2.625,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan betrokkene het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt;
  • bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 548,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) L.B. Vrugt

Voetnoten

1.CRvB 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737.
2.CRvB 29 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1645.