ECLI:NL:CRVB:2020:1162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
17/7190 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan een werkneemster die zich ziek heeft gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de appellante, die van mening is dat de werkneemster recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering, omdat zij duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zou zijn. De werkneemster was werkzaam als voedingsassistente/zorgassistente en heeft zich op 3 juni 2013 ziekgemeld. Het Uwv heeft op 24 mei 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 100% is vastgesteld. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij van mening is dat de werkneemster in aanmerking moet komen voor een IVA-uitkering.

De rechtbank heeft het beroep van de appellante ongegrond verklaard, waarbij is geoordeeld dat er op de datum in geding behandelmogelijkheden voor de werkneemster waren. De verzekeringsarts heeft in een rapport aangegeven dat er een redelijke verwachting was dat de belastbaarheid van de werkneemster zou verbeteren door een behandeling bij Heliomare. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeert dat de verzekeringsarts voldoende onderzoek heeft gedaan en dat de prognose van de arbeidsongeschiktheid op de datum in geding correct is vastgesteld. De appellante heeft geen voldoende onderbouwing gegeven voor haar standpunt dat de werkneemster duurzaam arbeidsongeschikt is.

Uitspraak

17.7190 WIA

Datum uitspraak: 3 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
21 september 2017, 17/712 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft A.W.M. Polak hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door Polak en arts-gemachtigde mr. F.M. Westerbos. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
[werkneemster] (werkneemster) is bij appellante werkzaam geweest als voedingsassistente/zorgassistente voor 24 uur per week. Op 3 juni 2013 heeft zij zich voor dit werk ziekgemeld vanwege lichamelijke klachten. Later zijn daar psychische klachten bijgekomen. Appellante is eigenrisicodrager in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
In verband met een aan appellante opgelegde loonsanctie heeft het Uwv bij besluit van 24 mei 2016 aan werkneemster een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de Wet WIA toegekend per 30 mei 2016, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts en van een arbeidsdeskundige. De verzekeringsarts heeft gelet op de psychische stoornis van werkneemster, te weten een conversiestoornis, en de vermoeidheidsklachten in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 april 2016 beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en een urenbeperking aangenomen. Daarnaast is een aantal fysieke beperkingen opgenomen. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat wegens de forse beperkingen in de FML voor werkneemster per 30 mei 2016 niet voldoende functies zijn te selecteren, zodat zij 100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
1.3.
Appellante heeft tegen het besluit van 24 mei 2016 bezwaar gemaakt en zich op het standpunt gesteld dat werkneemster in aanmerking moet worden gebracht voor een IVA‑uitkering omdat zij niet alleen volledig maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is. Bij het onderzoek in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van werkneemster aangevuld en deze vermeld in de FML van 19 december 2016. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat verbetering van de belastbaarheid wordt verwacht. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met inachtneming van de gewijzigde FML onvoldoende functies kunnen selecteren en heeft geconcludeerd dat werkneemster volledig arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 mei 2016 bij besluit van 21 december 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat er op de datum in geding behandelmogelijkheden voor werkneemster waren, nu sprake was van een indicatie en plaatsing op de wachtlijst voor een multidisciplinaire behandeling bij Heliomare. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 17 juli 2017 vermeld dat in beginsel sprake is van een slechte prognose, maar hij heeft tevens toegelicht dat dit een behandeling betreft met duidelijke doelstellingen en interventies gericht op de kwaliteit van leven en participatiemogelijkheden van werkneemster, waarmee volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep sprake kan zijn van potentiële toename van de belastbaarheid op diverse levensgebieden en dus ook voor werk. De rechtbank heeft geoordeeld dat daarmee de kans op herstel op een voldoende adequate wijze is ingeschat, namelijk aan de hand van concretisering en afweging van de feiten en omstandigheden die bij werkneemster aan de orde zijn en onderbouwing van het mogelijke resultaat van de behandeling. Volgens de rechtbank zijn er onvoldoende aanknopingspunten om reeds op voorhand aan te nemen dat de behandeling bij Heliomare bij werkneemster niet tot enig resultaat zal leiden. Daarbij is in aanmerking genomen dat werkneemster voor het eerst zal gaan starten met een multidisciplinair revalidatietraject. In dit verband heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep mede betekenis kunnen toekennen aan het feit dat de zus van werkneemster die aan dezelfde zeldzame stoornis leidt naar het zich laat aanzien goed heeft gereageerd op hetzelfde behandeltraject. Bepalend is of er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Volgens de rechtbank is aan deze voorwaarde voldaan. Niet vereist is dat op voorhand vaststaat dat de behandeling ook daadwerkelijk voor werkneemster tot verbetering zal leiden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij werkneemster geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat werkneemster in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering, omdat zij duurzaam en volledig arbeidsongeschiktheid is. Appellante heeft betoogd dat, gelet op de slechte prognose en de reeds gevolgde (adequate) behandelingen, van de behandeling bij Heliomare niet zonder meer kan worden gesteld dat kan worden uitgegaan van een redelijke tot goede kans op herstel. Het Uwv heeft niet aannemelijk gemaakt dat er meer dan een geringe kans is dat de beoogde behandeling bij Heliomare in de individuele situatie van werkneemster gaat leiden tot (voldoende) herstel. Het Uwv heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de doelstelling van de beoogde behandeling en naar het te verwachten resultaat daarvan voor werkneemster. Hierdoor is evenmin gebleken dat dit tot een verbetering van de belastbaarheid voor arbeid zal leiden. De verzekeringsarts verwijst in zoverre ten onrechte naar de resultaten van de behandeling van de zus van werkneemster. Volgens appellante had informatie opgevraagd moeten worden bij het behandelteam over de behandelindicatie en de individuele behandeldoelen. Nu de verzekeringsarts, ondanks een verzoek daartoe, dit heeft nagelaten en appellante, noch haar arts-gemachtigde daartoe in de gelegenheid zijn, is sprake van een wapenongelijkheid. Appellante beroept zich op de uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) en heeft verzocht om inschakeling van een deskundige. Appellante wijst ter onderbouwing nog op de rapporten van arts-gemachtigde Westerbos van 30 juni 2017 en 27 december 2017.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de door het Uwv vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster op de datum in geding, 30 mei 2016, moet worden geacht ook duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat werkneemster recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Bij het onderzoek naar de duurzaamheid hanteert het Uwv het beoordelingskader
“Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het Beoordelingskader). Volgens het Beoordelingskader wordt duurzaamheid aangenomen indien verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten dan wel niet of nauwelijks is te verwachten. Daarnaast bevat het Beoordelingskader een stappenplan ter vaststelling van de prognose van de arbeidsbeperkingen van de uitkeringsgerechtigde, uitgaande van de medische situatie op het moment van de beoordeling. Samengevat weergegeven behelst stap 1 de beoordeling door de verzekeringsarts of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval indien sprake is van een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Stap 2 instrueert de verzekeringsarts te beoordelen in hoeverre verbetering in het eerstkomende jaar te verwachten is. Dat is het geval indien er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Stap 3 geeft criteria voor de beantwoording van de vraag of na het eerste jaar nog verbetering van de belastbaarheid is te verwachten. Dat is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid.
4.4.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:CRVB:2009:BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden. In het geval dat de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de uitkeringsgerechtigde. Indien is gesteld dat in de periode na het eerste jaar sprake is van een meer dan geringe kans op herstel, dient dat concreet en toereikend te worden onderbouwd.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gelet op wat in hoger beroep is aangevoerd in antwoord op vragen van de Raad – in aanvulling op de rapporten van 19 december 2016, 27 februari 2017, 14 maart 2017, 17 juli 2017 en 20 juni 2018 – in een rapport van 5 maart 2020 aan de hand van de stappen van het beoordelingskader het ingenomen standpunt nader toegelicht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten aanzien van stap 1 vermeld dat geen sprake is van een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden, nu een conversiestoornis een behandelbare psychische aandoening is. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van stap 2 gesteld dat, uitgaande van de datum in geding, de verwachting is dat de belastbaarheid het komende jaar zal verbeteren. De verzekeringsarts heeft daarbij gewezen op het expertiserapport van Ergatis van 16 december 2015, waarin een behandeling wordt aangeraden bij een gespecialiseerd behandelcentrum voor onbegrepen lichamelijke klachten. Dat werkneemster zelf veel heil ziet in een behandeling bij Heliomare – vanwege de positieve resultaten van de behandeling voor haar zus – wordt gezien als een mogelijk gunstige factor voor verbetering van haar belastbaarheid. Benadrukt wordt dat het een langdurige behandeling betreft, zodat verbetering niet eerder dan na zes maanden verwacht wordt. Dit voorgaande, alsmede de omstandigheid dat werkneemster op het spreekuur bij de verzekeringsarts op 25 april 2016 heeft aangegeven op de wachtlijst te staan voor een behandeling van haar klachten bij Heliomare, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op goede grond tot de conclusie gebracht dat bij de beoordeling terecht is gesteld dat op de datum in geding een redelijke of goede verwachting was dat als gevolg van de behandeling een verbetering van de belastbaarheid zal optreden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een concrete en deugdelijke afweging van de feiten verricht die bij werkneemster aan de orde zijn. Ook de in beroep ontvangen informatie van de psychiater, bij wie werkneemster tot 1 december 2016 onder behandeling was, is meegewogen. Daarin staat dat ten aanzien van de matig ernstige, recidiverende depressie sprake is van een geleidelijke verbetering van de depressieve klachten. Voorts blijkt daaruit dat sprake is van een goed effect op de ingezette cognitieve gedragstherapie en dat nog interventiemogelijkheden bestaan in de vorm van medicatie die tot verbetering kunnen leiden.
4.6.
Appellante wordt niet gevolgd in het standpunt dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan en nadere informatie had moeten inwinnen om tot een voldoende onderbouwd standpunt te komen. De door de verzekeringsartsen verrichte onderzoeken en beoordeling zoals vermeld in de uitgebrachte rapporten, en de daarbij betrokken informatie van de psychiater en van Ergatis, vormden een toereikende basis voor de beoordeling. Daarbij is van belang dat is uitgegaan van de op dat moment beschikbare medische informatie van werkneemster en dat op de datum in geding het effect van een behandeling bij een voor haar klachten gespecialiseerd behandelcentrum nog moest worden afgewacht. Rond de datum in geding stond werkneemster op de wachtlijst voor een behandeling bij Heliomare. Die behandeling was in lijn met de beschreven prognose in het rapport van Ergatis in december 2015. Dat de behandeling bij Heliomare naderhand niet tot stand is gekomen, is in het kader van de onderhavige beoordeling niet relevant. Er zijn immers geen aanwijzingen dat op de datum in geding geconcludeerd had moeten worden dat deze behandeling niet zou kunnen leiden tot een verbetering van de functionele mogelijkheden van werkneemster. Gelet op de voorhanden zijnde gegevens mocht de verzekeringsarts bezwaar en beroep ervan afzien om nadere informatie op te vragen bij Heliomare, omdat dit voor de beoordeling op de datum in geding geen toegevoegde waarde had. Ook het gegeven dat werkneemster al eerder andere, passende behandelingen met gering succes had doorlopen en daarom de prognose als niet gunstig werd ingeschat, leidt niet tot een ander oordeel. In het licht van de beoordeelde gegevens hoefde dat gegeven niet af te doen aan de verwachting dat de behandeling bij Heliomare bij werkneemster tot enig resultaat zou leiden.
4.7.
Nu er geen aanknopingspunten zijn om aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv te twijfelen, bestaat er in zoverre geen aanleiding om een deskundige te raadplegen. Ook de beroepsgrond van appellante over het gebrek aan equality of arms slaagt niet gelet op het volgende. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, brengt het feit dat een werkgever niet geheel op gelijke voet als het Uwv en een werknemer aan het geding kan deelnemen de werkgever niet in een zodanig wezenlijk nadeliger positie dat van een schending van het beginsel van equality of arms sprake is. Wel is het zo dat de aard van de betrokken belangen meebrengt dat het Uwv het besluit over die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4292). In wat door appellante in hoger beroep naar voren is gebracht, wordt geen aanleiding gezien om daarover in deze zaak anders te oordelen. Appellante heeft via haar arts-gemachtigde de beschikking gekregen over alle medische gegevens in het dossier, en deze arts-gemachtigde heeft gereageerd op de medische rapporten. Zoals de Raad eerder heft overwogen (zie de uitspraak van 20 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2069) is dan ook van wapenongelijkheid geen sprake, zodat de Raad hierin geen aanleiding ziet om een deskundige in te schakelen.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en M.E. Fortuin en S.B. Smit‑Colenbrander als leden, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) H.S. Huisman