ECLI:NL:CRVB:2020:1120

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
19/3837 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake arbeidsongeschiktheidsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 26 september 2018. Verzoeker, die in Turkije woont, had eerder een aanvraag ingediend voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) buiten behandeling was gelaten. Het verzoek om herziening werd ingediend op 2 september 2019, maar de Raad oordeelde dat dit verzoek in wezen een herhaling was van eerdere verzoeken en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd die aanleiding gaven tot herziening. De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker geen feiten heeft gepresenteerd die voldoen aan de criteria van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft eerder in een uitspraak van 28 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2102, het verzoek om herziening afgewezen, en heeft in deze uitspraak bevestigd dat het verzoek om herziening opnieuw moet worden afgewezen. De Raad benadrukte dat het herzieningsverzoek niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor het aanvoeren van nieuwe feiten die niet eerder bekend waren. De beslissing werd genomen zonder zitting, aangezien verzoeker had aangegeven niet naar Nederland te komen voor een zitting. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

19.3837 WAO

Datum uitspraak: 20 mei 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 26 september 2018, 17/6629
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats], Turkije (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij fax van 2 september 2019 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 28 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2102 en heeft nadere stukken ingezonden.
Verzoeker heeft nadere stukken ingezonden.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Verzoeker heeft te kennen gegeven dat hij niet naar Nederland komt voor een zitting en dat hij de uitspraak afwacht. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij uitspraak van 26 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2966 heeft de Raad geoordeeld dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het Uwv niet over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om tot behandeling en beoordeling van de aanvraag van verzoeker om een arbeidsongeschiktheidsuitkering over te gaan en dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv bevoegd was de aanvraag van verzoeker met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te laten.
2. Het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 26 september 2018, is afgewezen bij uitspraak van 28 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2102 (herzieningsuitspraak). De Raad heeft in die uitspraak overwogen dat wat verzoeker naar voren heeft gebracht, niet is aan te merken als een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
3. Op 2 september 2019 heeft verzoeker een verzoek bij fax ingediend om herziening van de herzieningsuitspraak van 28 juni 2019. Daartoe heeft verzoeker vermeld dat hij ziek is, dat hij een moeilijk en een niet vrij leven heeft, dat hij geen geld heeft en dat hij naar Nederland wil komen om zich te laten controleren door een dokter.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 11 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP7934) kan alleen van een oorspronkelijke uitspraak om herziening worden verzocht en niet van een herzieningsuitspraak. Het voorliggend verzoek om herziening moet dan ook worden opgevat als een nieuw verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak van 26 september 2018.
4.3.
Wat verzoeker heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij aan zijn eerdere verzoek van 30 oktober 2018 om herziening van de uitspraak van de Raad van 26 september 2018 ten grondslag heeft gelegd. Bij uitspraak van 28 juni 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:2102, heeft de Raad dit verzoek afgewezen, omdat verzoeker daarbij geen feiten of omstandigheden heeft vermeld die vóór de uitspraak van 26 september 2018 hebben plaatsgevonden, die bij hem vóór die uitspraak niet bekend waren en die hem redelijkerwijs ook niet bekend konden zijn, zoals bedoeld in artikel 8:119 van de Awb.
4.4.
De Raad heeft geen aanleiding over het nu hier aan de orde zijnde verzoek om herziening van de uitspraak van 26 september 2018, anders te oordelen. Het is vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 5 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:319) dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. Verzoeker heeft geen feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb naar voren gebracht. Het verzoek om herziening moet dan ook worden afgewezen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het herzieningsverzoek moet worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.E. König