ECLI:NL:CRVB:2019:2102

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
18/5757 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 26 september 2018. Verzoeker, die in Turkije woont, had verzocht om herziening van de uitspraak waarin zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) was afgewezen. De Raad had eerder geoordeeld dat verzoeker onvoldoende gegevens had overgelegd om zijn aanvraag te beoordelen. In zijn verzoek om herziening stelde verzoeker dat hij al lange tijd in het ziekenhuis verblijft en dat zijn leven niet goed is. Hij vroeg om een nieuwe beslissing en gaf aan naar Nederland te willen komen voor een paspoort en visum.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het verzoek om herziening moest worden afgewezen. De Raad stelde vast dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die voldeden aan de criteria van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat een onherroepelijke uitspraak kan worden herzien op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De stelling van verzoeker dat hij in het ziekenhuis verblijft en dat zijn leven niet goed is, werd als onvoldoende beoordeeld, omdat deze niet onderbouwd was en geen betrekking had op de situatie in 1989, het jaar waarin verzoeker ziek zou zijn geworden.

De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 28 juni 2019.

Uitspraak

18.5757 WAO

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 26 september 2018, 17/6629 WAO (ECLI:NL:CRVB:2018:2966)
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats], Turkije (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 juni 2019
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de hiervoor vermelde uitspraak van de Raad van 26 september 2018, 17/6629 WAO.
Het Uwv heeft gemeld geen op- of aanmerkingen te hebben ten aanzien van dit verzoek.
Het verzoek is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 17 mei 2019. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij uitspraak van 7 september 2017, 17/2876, heeft de rechtbank Amsterdam het beroep van verzoeker tegen een beslissing op bezwaar van 13 april 2017 ongegrond verklaard. Bij die beslissing op bezwaar is vastgesteld dat verzoeker onvoldoende gegevens heeft overgelegd om zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering in verband met arbeidsongeschiktheid vanaf 15 november 1989 te beoordelen.
1.2.
Bij uitspraak van 26 september 2018, de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd.
1.3.
Verzoeker heeft bij brief van 30 oktober 2018 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 26 september 2018.
2. Verzoeker heeft in zijn verzoek vermeld dat hij al lang in het ziekenhuis verblijft en dat zijn leven niet goed is. In aanvullende brieven heeft hij verzocht om een nieuwe beslissing. Voorts heeft hij vermeld naar Nederland te komen voor een paspoort en een visum.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Het verzoek om herziening dient te worden afgewezen, nu niet is gebleken dat verzoeker enig feit of enige omstandigheid, zoals bedoeld in artikel 8:119 van de Awb, naar voren heeft gebracht. De stelling van verzoeker dat hij in het ziekenhuis verblijft en dat zijn leven niet goed is, is daarvoor onvoldoende. Die stelling is niet onderbouwd en heeft geen betrekking op de situatie in 1989 toen verzoeker – naar hij stelt – ziek is geworden.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter, in tegenwoordigheid van
W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2019.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) W.M. Swinkels

VC