Als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: verzoeker),
om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 maart 1999, 97/10290,
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 11 maart 2011
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 3 maart 1999, 97/10290.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 28 januari 2011. Appellant is niet verschenen. Voor de Svb is verschenen J.Y. van de Berg.
1.1. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad, op verzoek van een partij, worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.2. Bij de uitspraak waarvan thans om herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 september 1997, 95/6133, bevestigd. Daarbij heeft de Raad het oordeel van de rechtbank onderschreven dat de Svb terecht geweigerd heeft verzoeker in verband met zijn aanvraag van 21 maart 1994 kinderbijslag toe te kennen over kwartalen gelegen vóór 1 januari 1991, op de grond dat geen sprake was van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 14, derde lid, tweede volzin, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), zoals dat artikellid destijds luidde.
2. Verzoeker heeft aan het verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat de Raad in zijn uitspraak van 3 september 1999 een niet beredeneerde en onlogische beslissing heeft gegeven en hij het niet eens is met de weigering hem kinderbijslag toe te kennen over de periode van 1978 tot 1991 ten behoeve van vier van zijn kinderen. Verzoeker heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat hij na zijn definitieve terugkeer naar Marokko recht is blijven houden op kinderbijslag.
3.1. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 3 oktober 2003 (LJN AN7982), is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. De Raad is niet gebleken dat verzoeker enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid, zoals bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, naar voren heeft gebracht.
3.2. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 3 maart 1999, 97/10290 dan ook te worden afgewezen.
4. De Raad voegt aan het voorgaande toe dat de Raad het verzoek van verzoeker niet heeft gelezen als een verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad 24 september 2009, 08/852, waarbij een eerder verzoek van verzoeker om herziening van de uitspraak van de Raad van 3 maart 1999, 97/10290, is afgewezen. De Raad verwijst in dat verband naar zijn uitspraak van 15 februari 2005, 04/6474 (LJN AS7119), waarin hij heeft overwogen dat gelet op de omstandigheid dat op grond van artikel 8:88 van de Awb immer van een (oorspronkelijke) uitspraak herziening kan worden gevraagd, indien de in dat artikel genoemde feiten en omstandigheden zich voordoen, het doen van een verzoek om herziening van een reeds eerder met toepassing van artikel 8:88 van de Awb gewezen uitspraak, als zinloos en dus als in het systeem van de Awb niet passend moet worden beschouwd.
5. Voor een proceskostenveroordeling van één van de partijen ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2011.