ECLI:NL:CRVB:2020:1058
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.F. Wagner
- J.T.H. Zimmerman
- J.L. Boxum
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen gezamenlijke huishouding en opgelegde boete
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die vanaf 22 maart 2014 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die de eerdere besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Westland heeft bevestigd. De zaak kwam aan het licht na een anonieme melding dat er een onbekende man op het uitkeringsadres van appellante verbleef. Dit leidde tot een onderzoek door de sociale recherche, waaruit bleek dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met deze man, aangeduid als X. Het college heeft de bijstand van appellante per 1 mei 2016 ingetrokken, omdat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden door deze gezamenlijke huishouding niet te melden. Daarnaast is appellante een boete opgelegd wegens deze schending. De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er geen sprake was van wederzijdse zorg tussen haar en X, en dat zij geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet melden van de gezamenlijke huishouding. De Raad oordeelt echter dat de omstandigheden wijzen op een gezamenlijke huishouding, waarbij appellante ook zorg aan X verleende. De Raad bevestigt dat de boete van € 243,-, die is opgelegd op basis van verminderde verwijtbaarheid, evenredig is. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.