ECLI:NL:CRVB:2019:891
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Definitieve vaststelling van bijstand op grond van Bbz 2004 en de berekening van netto inkomen met betrekking tot borgstelling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die een eenmanszaak exploiteert, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Kompas over de definitieve vaststelling van zijn bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De appellant ontving sinds 2013 bijstand in de kosten voor levensonderhoud in de vorm van een renteloze geldlening. De zaak draait om de vraag of de kosten van een borgstelling, die de appellant had afgegeven voor een coöperatie die in faillissement was gegaan, in mindering mochten worden gebracht op zijn netto-inkomen.
De Raad heeft vastgesteld dat de borgstelling niet in de uitoefening van de onderneming is afgegeven en dat de kosten van de borgstelling privékosten zijn. Dit betekent dat deze kosten niet ten laste van de bedrijfswinst en daarmee niet van het inkomen van de appellant mogen worden gebracht. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere rechtspraak die stelt dat privékosten niet ten laste van de bedrijfswinst mogen worden gebracht. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellant geen recht had op een lagere terugvordering van de bijstand, omdat de kosten van de borgstelling niet relevant waren voor de berekening van het netto-inkomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van de appellant ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.