ECLI:NL:CRVB:2019:783
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vaststelling dagloon onder de Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, werkzaam bij twee verschillende werkgevers, had een WW-uitkering aangevraagd en was het niet eens met de vaststelling van haar dagloon door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had het dagloon vastgesteld op € 108,91, gebaseerd op het loon dat appellante in de referteperiode had genoten. Appellante stelde dat het dagloon te laag was vastgesteld en dat er een tweedeling gemaakt moest worden tussen de lonen van de verschillende werkgevers. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen wettelijke basis was voor de door appellante voorgestelde tweedeling van de lonen. De Raad verwees naar de relevante wet- en regelgeving, waaronder het Dagloonbesluit, en concludeerde dat het dagloon correct was vastgesteld door het totale loon in de referteperiode te delen door 261. De Raad bevestigde dat er geen inbreuk werd gemaakt op de verzekeringsgedachte van de WW en dat het dagloon een redelijke afspiegeling vormde van het welvaartsniveau van appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.