In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 15 juli 2016, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, waarin hem een dagloon van € 52,75 was toegekend op basis van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit in strijd is met artikel 1b, eerste lid, van de Werkloosheidswet (WW). De rechtbank stelde vast dat de berekening van het dagloon, waarbij het loon van eiser over een referteperiode van één jaar door 261 werd gedeeld, het loondervingsbeginsel als grondslag voor de berekening van het dagloon verliet. Dit leidde tot een onredelijk resultaat voor eiser, die niet gedurende de gehele referteperiode loon had genoten. De rechtbank oordeelde dat de wetgever de belangen van de betrokkenen niet adequaat had afgewogen, en dat de regelgeving in dit geval niet als grondslag kon dienen voor het besluit van verweerder. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoed moesten worden. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige toepassing van de regelgeving omtrent dagloonberekeningen, vooral in situaties waarin de wetgeving onbedoelde nadelige effecten heeft voor specifieke groepen, zoals starters en flexwerkers.