ECLI:NL:CRVB:2019:778
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand na schending van inlichtingenverplichting en verblijfstatus
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, geboren in 1987 en van Kaapverdische nationaliteit, ontving sinds 7 december 2012 bijstand op basis van de Participatiewet. Haar verblijfsrecht werd echter beëindigd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 24 juli 2014, wat leidde tot een schending van de inlichtingenverplichting. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand opgeschort en later herzien, met terugvordering van de kosten van bijstand tot een bedrag van € 14.179,05. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft de herziening en terugvordering gehandhaafd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Appellante heeft aangevoerd dat zij rechtmatig verblijf had in Nederland en dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar haar verblijfsstatus. De Raad oordeelt dat appellante in de periode van 18 februari 2015 tot 14 juli 2015 procedureel rechtmatig verblijf had, omdat zij in die periode in afwachting was van een beslissing op haar bezwaar tegen de beëindiging van haar verblijfsvergunning. De Raad concludeert dat appellante recht had op bijstand en dat de eerdere besluiten van het college onterecht waren.
De uitspraak van de Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en herroept het besluit van het college, waarbij het college wordt veroordeeld in de proceskosten van appellante. De Raad benadrukt het belang van het recht op bijstand voor vreemdelingen die in Nederland verblijven en de noodzaak voor het college om zorgvuldig om te gaan met de inlichtingenverplichting van de betrokkenen.