Uitspraak
18.1401 AOW, 18/1963 AOW
OVERWEGINGEN
.Daarbij kan van de betrokkene, worden verlangd dat hij zelf de gegevens aanlevert die zijn standpunt onderbouwen en die relevant zijn voor dit onderzoek.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, geboren in 1952, had een verzoek ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) voor een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), maar dit was geweigerd omdat hij de AOW-leeftijd nog niet had bereikt. De Svb had het bezwaar van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een overbruggingsuitkering, die bedoeld is voor mensen die voor de verhoging van de AOW-leeftijd al waren gestopt met werken. De rechtbank oordeelde dat de Svb niet voldoende individueel feitenonderzoek had gedaan naar de financiële situatie van de appellant en vernietigde het besluit van de Svb, maar liet de rechtsgevolgen in stand.
In hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de Svb, door zich te beperken tot de voorwaarden van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR), niet voldeed aan de eis van een deugdelijk individueel feitenonderzoek. De Raad oordeelde dat de Svb de inkomens- en vermogenspositie van de appellant tijdens het AOW-gat in ogenschouw moest nemen. De Raad bevestigde dat de appellant niet in een onevenredig zware last verkeerde, ondanks het feit dat hij een jaar AOW-pensioen was onthouden. De Raad oordeelde dat de appellant voldoende middelen had om het AOW-gat te overbruggen en dat de voorbereiding van het bestreden besluit niet zorgvuldig was geweest. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.