In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de aanvraag van betrokkene voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wajong 2010. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de aanvraag afgewezen, stellende dat betrokkene met haar beperkingen in staat was om meer dan 75% van haar maatmaninkomen te verdienen. De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft onderbouwd dat betrokkene de functie van besteller post/pakketten kan uitvoeren, gezien haar beperkingen. Hierdoor zijn er onvoldoende functies voor betrokkene beschikbaar, wat leidt tot de conclusie dat zij recht heeft op de gevraagde ondersteuning. De Raad herroept het eerdere besluit van het Uwv en stelt vast dat betrokkene met ingang van 16 weken na 22 juli 2014 recht heeft op Wajong 2010. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.