In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, die beperkingen ondervindt in het dagelijks functioneren, ontving tot 15 juli 2013 hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Cuijk heeft echter het persoonsgebonden budget (pgb) van appellante ingetrokken en een bedrag van € 9.772,91 teruggevorderd, omdat zij geen verantwoording had afgelegd over de besteding van het pgb. De Raad heeft vastgesteld dat het college een handhavingsonderzoek heeft uitgevoerd naar aanleiding van een melding van een voormalige zorgverlener van appellante. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het college niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat appellante op de verantwoordingsplicht was gewezen.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de onderzoeksbevindingen onrechtmatig zijn verkregen en dat zij het pgb wel degelijk heeft besteed aan hulp bij het huishouden. De Raad heeft deze gronden verworpen, onder verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank. De Raad heeft geconcludeerd dat appellante niet in staat is om het pgb op een verantwoorde wijze te beheren, mede op basis van een rapport van een medisch adviseur. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij het hoger beroep van appellante niet slaagde.