ECLI:NL:CRVB:2023:1
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van geschiktheid gewaarborgde hulp
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, geboren in 1975 en ernstig beperkt door het syndroom van Down, had een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd voor zorg. Het zorgkantoor had eerder pgb's verleend, maar besloot op 6 december 2018 om het pgb per 1 januari 2019 te weigeren, omdat de gewaarborgde hulp, [naam gewaarborgde hulp 1], niet voldeed aan de vereisten. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat het zorgkantoor ten onrechte de beëindiging van het pgb had omgezet in een weigering. Subsidiair stelde hij dat [naam gewaarborgde hulp 1] wel degelijk geschikt was als gewaarborgde hulp, gezien haar lange staat van dienst en het ontbreken van bezwaren van het college van burgemeester en wethouders van Cuijk. Het zorgkantoor verdedigde echter de weigering, verwijzend naar eerdere problemen met de gewaarborgde hulp en het rapport van een medisch adviseur, die concludeerde dat [naam gewaarborgde hulp 1] niet in staat was om het pgb op een verantwoorde wijze te beheren.
De Raad oordeelde dat het zorgkantoor terecht had besloten om het pgb te weigeren, omdat er gegronde redenen waren om aan te nemen dat [naam gewaarborgde hulp 1] niet voldeed aan de vereisten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.S. de Vries als voorzitter en L.M. Tobé en A.E. Dutrieux als leden, in aanwezigheid van griffier I. van der Hout.