Uitspraak
17.4173 AKW
OVERWEGINGEN
(geboren [in 1] 2010) en [naam kind 2] (geboren [in 2] 2012) kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van de kinderbijslag van appellante door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op basis van het ontbreken van ingezetenschap in Nederland. Appellante, geboren op 12 februari 1988, ontving kinderbijslag voor haar kinderen, maar de Svb heeft vastgesteld dat zij sinds het derde kwartaal van 2014 niet meer in Nederland woont. Dit besluit is gebaseerd op onderzoeken van het Uwv en het IBF, die hebben aangetoond dat appellante en haar gezin in Turkije verblijven. De Svb heeft de kinderbijslag per 25 maart 2016 ingetrokken, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) die vereist dat men ingezetene is.
De rechtbank Amsterdam heeft het bezwaar van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Svb ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft. Ze betwist de verklaringen van haar echtgenoot en stelt dat haar verblijf in Turkije tijdelijk is. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de Svb op basis van de feiten en omstandigheden terecht heeft vastgesteld dat appellante geen ingezetene meer is. De Raad heeft daarbij verwezen naar relevante wetgeving en eerdere jurisprudentie over het begrip ingezetene.
De Raad concludeert dat appellante op de peildata niet verzekerd was op grond van de AKW, omdat zij niet als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.