Op 17 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, die sinds 20 mei 2014 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Appellant, afkomstig uit Bosnië, is op 30 maart 2016 gehuwd met X, die in Bosnië bleef wonen. Na een onderzoek door het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn naar de rechtmatigheid van de bijstand, werd vastgesteld dat appellant en X niet duurzaam gescheiden leefden. Dit leidde tot een herziening van de bijstand naar 50% van de norm voor gehuwden en een terugvordering van eerder verstrekte bijstand over de periode van 1 juli 2014 tot en met 30 april 2016, alsook tot de oplegging van een boete van € 840,-.
De Raad bevestigde dat appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan door kasstortingen op zijn bankrekening niet te melden. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote en dat de kasstortingen afkomstig waren van eerdere opnames. De Raad oordeelde dat er geen bewijs was voor duurzaam gescheiden leven en dat de kasstortingen als middelen moesten worden aangemerkt.
De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien en dat de opgelegde boete evenredig was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.