ECLI:NL:CRVB:2019:4090
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens verblijf in het buitenland en de beoordeling van dringende redenen
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die sinds 3 oktober 2014 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Appellant heeft in januari 2016 gemeld dat hij naar Turkije zou gaan vanwege de ziekte van zijn moeder. Hij heeft in totaal twee keer in 2016 naar Turkije gereisd, waarbij hij in verband met het overlijden van zijn moeder op 9 maart 2016 ook naar Turkije is gegaan. Het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft de bijstand van appellant per 28 februari 2016 ingetrokken, omdat hij langer dan vier weken buiten Nederland verbleef. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft de intrekking van de bijstand gehandhaafd, met uitzondering van de periode van 28 februari tot 29 februari 2016.
De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van wettelijke rente over de nabetaling van de ten onrechte ingetrokken bijstand toegewezen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er zeer dringende redenen waren voor zijn verblijf in Turkije, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich in de perioden in geding zeer dringende redenen voordeden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant niet heeft aangetoond dat hij geestelijk letsel heeft geleden als gevolg van de besluiten van het college.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst de verzoeken van appellant af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.