ECLI:NL:CRVB:2019:3989
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WW-uitkering met oplegging van boete na schending van inlichtingenplicht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van een WW-uitkering van appellant, alsook de oplegging van een boete door het Uwv. Appellant had in 2013 een WW-uitkering aangevraagd, maar het Uwv ontdekte dat hij werkzaamheden verrichtte in Frankrijk zonder dit te melden. Na een anonieme melding en daaropvolgend onderzoek, heeft het Uwv de uitkering per 9 maart 2015 ingetrokken en een bedrag van € 35.866,05 teruggevorderd. Tevens werd een boete van € 8.100,- opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep.
In hoger beroep heeft de Raad de overwegingen van de rechtbank onderschreven met betrekking tot de intrekking en terugvordering van de WW-uitkering. Appellant had redelijkerwijs moeten begrijpen dat hij zijn werkzaamheden en verblijf in het buitenland moest doorgeven aan het Uwv. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van de intrekking of terugvordering af te zien. Wat betreft de boete, oordeelde de Raad dat de opgelegde boete van € 8.100,- niet in overeenstemming was met de geldende regelgeving en verlaagde deze tot € 5.400,-. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, waarbij de boete werd vastgesteld op het lagere bedrag. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.