ECLI:NL:CRVB:2019:3974
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de herziening van studiefinanciering op basis van inschrijving in de basisregistratie personen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de toekenning van studiefinanciering. Appellant ontving vanaf 1 februari 2015 studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) als uitwonende studerende. Echter, per 1 januari 2016 heeft de minister appellant als thuiswonende studerende aangemerkt, omdat hij samen met zijn vader op hetzelfde adres stond ingeschreven in de basisregistratie personen (brp). Dit leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 2.710,90. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er geen geschil was over het feit dat appellant en zijn vader op hetzelfde adres stonden ingeschreven. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de wetgeving duidelijk was en dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor uitwonende studiefinanciering, zoals vastgelegd in de Wsf 2000. De minister had geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen, aangezien de wetgever met de regeling in de Wsf 2000 een duidelijke intentie had.
De Raad concludeerde dat de minister bevoegd was om de studiefinanciering te herzien en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.