ECLI:NL:CRVB:2012:BY6039
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering en status van uitwonende student
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met betrekking tot de herziening van haar studiefinanciering. De Minister had op 12 maart 2011 besloten de studiefinanciering van appellante over 2010 te herzien, omdat niet was gebleken dat zij in dat jaar uitwonende was. Dit besluit werd gehandhaafd na het bezwaar van appellante op 17 mei 2011. De rechtbank Utrecht had in haar uitspraak van 12 april 2012 het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er in de periode in geding geen verschil was tussen het GBA-adres van appellante en dat van haar vader, waardoor appellante niet als uitwonende kon worden aangemerkt volgens artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De Raad benadrukte dat de feitelijke woonsituatie van appellante, ondanks de aanwezigheid van twee losstaande appartementen, geen invloed had op de juridische status van haar woonplaats. De toekomstige splitsing van het pand in twee adressen was niet relevant voor de beoordeling van de situatie in de betreffende periode.
Appellante had in hoger beroep argumenten aangevoerd die grotendeels overeenkwamen met die in de eerdere beroepsfase. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellante niet als uitwonende kon worden beschouwd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.