ECLI:NL:CRVB:2019:3902
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de berekening van de WIA-uitkering en de vraag naar kennelijk onredelijk resultaat
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de berekening van de WIA-uitkering van de betrokkene, die als zelfstandige werkzaam was. Het Uwv had de WIA-uitkering van de betrokkene beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De betrokkene had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een te veel ontvangen voorschot, waarbij hij stelde dat de berekeningswijze van het Uwv leidde tot een kennelijk onredelijk resultaat. De rechtbank had het bezwaar van de betrokkene gegrond verklaard, maar het Uwv ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de inkomsten van de betrokkene op de juiste wijze had berekend volgens de regels van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB). De Raad stelde vast dat de evenredige toerekening van de winst aan de kalendermaanden inherent is aan de systematiek van het AIB en dat fluctuaties in het inkomen van zelfstandigen normaal zijn. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een kennelijk onredelijk resultaat en dat het Uwv terecht had gehandeld. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de betrokkene werd ongegrond verklaard.