3.2.Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet WIA wordt de persoon die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ziek wordt, voor het recht op een uitkering op grond van deze wet beschouwd alsof hij verzekerd was gebleven.
4.1.2.Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA, voor zover hier van belang, wordt voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden.
4.1.3.Op grond van artikel 13, derde lid, van de Wet WIA worden bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld. Deze regels zijn gesteld bij het Dagloonbesluit dat met ingang van 1 juni 2013 in werking is getreden (Stb. 2013, 185) en dat onder andere met ingang van 1 juli 2015 is gewijzigd (Stb. 2015, 152).
4.1.4.Op grond van artikel 1, eerste lid, onder a, van het Dagloonbesluit wordt onder aangiftetijdvak verstaan: het tijdvak van vier weken dan wel één maand waarop de aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen, betrekking heeft dan wel, indien de werkgever over een afwijkend tijdvak aangifte doet, het tijdvak waarover loon is betaald van één maand of vier weken of herleid tot één maand of vier weken.
4.1.5.Op grond van artikel 1, eerste lid, onder d, van het Dagloonbesluit wordt onder gebroken aangiftetijdvak verstaan: een aangiftetijdvak dat deels binnen en deels buiten de referteperiode, bedoeld in de artikelen 2, 12b en 13 valt.
4.1.6.Op grond van artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit, voor zover hier van belang, wordt onder referteperiode verstaan de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden.
4.1.7.Op grond van artikel 13, derde lid, van het Dagloonbesluit, voor zover hier van belang, eindigt de referteperiode, indien de aanspraak op uitkering berust op artikel 10 van de Wet WIA, in afwijking van het eerste lid, op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de verzekering is geëindigd.
4.1.8.Op grond van artikel 14 van het Dagloonbesluit wordt onder loon verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Dit omvat mede een
WW-uitkering.
4.1.9.Op grond van artikel 15, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover een werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
4.1.10.Op grond van artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt het dagloon als volgt berekend:
[(A–B) x 108/100 + C] / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en
D staat voor 261.
4.1.11.Het tweede lid van artikel 16 van het Dagloonbesluit bepaalt dat in een gebroken aangiftetijdvak de factoren A, B en C worden berekend door het loon of de vakantiebijslag in dat tijdvak te vermenigvuldigen met de breuk Y/Z waarbij:
Z staat voor het aantal dagloondagen in het gebroken aangiftetijdvak binnen de dienstbetrekking of uitkeringsverhouding; en
Y staat voor het aantal dagloondagen van Z dat binnen de referteperiode valt. Indien Z nul is, wordt de uitkomst van deze berekening op nihil gesteld.
4.1.12.In het vierde lid van artikel 16 van het Dagloonbesluit is bepaald dat, indien het loon in de referteperiode geheel of gedeeltelijk heeft bestaan uit een uitkering voor de toepassing van het eerste lid het bedrag van de uitkering wordt gesteld op de uitkomst van de in dat artikellid neergelegde berekening.
4.1.13.Op grond van artikel 33, eerste lid, van de WW, zoals dit luidde ten tijde van belang, betaalt het Uwv de uitkering in de regel per vier kalenderweken of per maand achteraf.