ECLI:NL:CRVB:2019:329
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO en de gevolgen van psychische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de besluiten van het Uwv met betrekking tot haar WAO-uitkering. Appellante, die in 1999 met psychische klachten uitviel, ontving van 2000 tot 2006 een WAO-uitkering. Na een herbeoordeling in 2006 werd haar uitkering beëindigd, omdat zij geen psychische beperkingen meer had. In 2013 verzocht appellante om herziening van haar uitkering, omdat zij vanaf 2009 arbeidsongeschikt zou zijn door toegenomen psychische klachten. Het Uwv wees dit verzoek af, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat appellante per 1 januari 2009 geen recht had op een WAO-uitkering. De Raad concludeerde dat appellante op dat moment wel degelijk psychische beperkingen had en dat het Uwv de eerdere besluiten niet langer kon handhaven. De Raad heeft het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen over de aanspraken van appellante, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante.