Uitspraak
18 1649 PW, 18/1650 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
,van
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg. Appellant ontving sinds 23 augustus 2012 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht heeft de bijstand van appellant ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat appellant de inlichtingenverplichting zou hebben geschonden door onjuiste informatie te verstrekken over zijn woonsituatie. Dit volgde na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, waarbij bleek dat er extreem laag waterverbruik was op het uitkeringsadres van appellant.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de intrekking van de bijstand ongegrond verklaard, maar het beroep tegen de opgelegde boete gegrond verklaard en de boete vernietigd. In hoger beroep heeft appellant zich tegen beide uitspraken gekeerd. De Raad heeft geoordeeld dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Het extreem lage waterverbruik was een belangrijke indicator voor het college om aan te nemen dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde.
De Raad heeft ook geoordeeld dat de opgelegde boete van € 1.172,- terecht was, omdat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden. De omstandigheden die appellant aanvoerde, zoals psychische klachten en financiële problemen, waren niet voldoende om van de boete af te zien. De Raad bevestigde de uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de boete evenredig was.