ECLI:NL:CRVB:2019:2923
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van WW-uitkering en boete door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die sinds 1 juli 2008 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, had zijn uitkering in 2010 ingetrokken gekregen door het Uwv, omdat hij geen recht had op deze uitkering. Het Uwv had ook een terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering en een boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. Appellant verzocht in 2014 om herziening van de eerdere besluiten, maar het Uwv wees dit verzoek af, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat er wel degelijk nieuwe feiten waren die herziening rechtvaardigden. Hij voerde aan dat hij niet in staat was om eerder bewijsstukken te overleggen vanwege een verstoorde verhouding met zijn werkgever. De Raad oordeelde echter dat de door appellant overgelegde getuigenverklaringen niet konden worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om terug te komen op de eerdere besluiten. De Raad concludeerde dat appellant niet was benadeeld door de gang van zaken en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.