Uitspraak
17 4616 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
30 juli 2019.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, geboren in 1995, ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en was inwonend bij zijn moeder. Het college van burgemeester en wethouders van Hilversum had de hoogte van de bijstand vastgesteld op € 694,79 per maand, met toepassing van de kostendelersnorm, omdat de appellant op hetzelfde adres als zijn moeder was ingeschreven. De appellant was van mening dat de kostendelersnorm niet op hem van toepassing moest zijn, omdat hij niet in staat was om te werken en dat dit in strijd was met het doel van de PW.
De Raad heeft overwogen dat de kostendelersnorm van toepassing is op belanghebbenden van 21 jaar of ouder die kostendelende medebewoners hebben. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant en zijn moeder als kostendelende medebewoners moeten worden aangemerkt. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant verschillende gronden aangevoerd, waaronder dat de kostendelersnorm in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dat de nadelige gevolgen onevenredig zijn in verhouding tot de doelen van de wet.
De Raad heeft deze gronden verworpen en geconcludeerd dat de kostendelersnorm niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Raad heeft geoordeeld dat de wetgever met de kostendelersnorm rekening houdt met de voordelen van het delen van kosten en dat de inmenging in het eigendomsrecht gerechtvaardigd is. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.