Uitspraak
17.4387 AAW
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellant, geboren op 14 mei 1973, had in 1990 een uitkering op grond van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) aangevraagd, welke in 1991 was geweigerd. In 2016 diende appellant een nieuwe aanvraag in voor een Wajong-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd afgewezen. Het Uwv oordeelde dat de aanvraag van 18 maart 2016 een herhaling was van de eerdere aanvraag en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. Appellant voerde aan dat zijn medische situatie was verslechterd en dat er nieuwe medische gegevens waren die zijn arbeidsongeschiktheid onderbouwden. Echter, het Uwv en de rechtbank oordeelden dat de ingebrachte gegevens niet nieuw waren en dat de eerdere beoordeling nog steeds geldig was.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De Raad stelde vast dat de aanvraag van appellant niet voldeed aan de criteria voor nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en het Uwv dat de medische rapporten geen nieuwe inzichten boden die de eerdere besluiten konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.