ECLI:NL:CRVB:2019:233
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over arbeidsongeschiktheid en Wajong 2010
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt het hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant behandeld. De zaak betreft de aanvraag van betrokkene om ondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Betrokkene, geboren in 1997, heeft een aanvraag ingediend vanwege een verstandelijke beperking en bijkomende psychische problematiek. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen, omdat betrokkene niet aan de voorwaarden zou voldoen. Na bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat betrokkene meer beperkt is dan eerder vastgesteld, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte buitenwettelijk begunstigend beleid had toegepast en dat betrokkene als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden aangemerkt. Het Uwv heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank een onjuiste interpretatie heeft gegeven aan de Wajong 2010 en dat betrokkene niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt kan worden aangemerkt.
De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft onderbouwd dat er op de datum in geding geen blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie was. De Raad draagt het Uwv op om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen en in overleg te treden met de behandelend sector over de herstelkansen van betrokkene. De uitspraak is gedaan op 24 januari 2019.