In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ingangsdatum van de WAO-uitkering van appellante en de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Appellante, die zich in 1997 ziek meldde met psychische klachten, had eerder een WAO-uitkering aangevraagd die was geweigerd. Na verschillende besluiten van het Uwv, waarbij appellante uiteindelijk een WAO-uitkering werd toegekend, heeft zij hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had de beroepen van appellante tegen eerdere besluiten niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het laatste besluit ongegrond verklaard. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de ingangsdatum van de WAO-uitkering terecht heeft vastgesteld op 22 oktober 2013 en dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 23 januari 2001 moet worden vastgesteld. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten waren die aanleiding gaven om deze data te herzien. Tevens is er een schadevergoeding toegekend aan appellante wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, waarbij het Uwv en de Staat ieder een deel van de schadevergoeding moeten betalen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en dat appellante recht had op een schadevergoeding van in totaal € 1.000,-.