Uitspraak
16.5146 ANW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
M.A.H. van Dalen-van Bekkum en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om een proceskostenvergoeding in bezwaar te verrekenen met een vordering uit onverschuldigd betaalde ANW- en AOW-uitkeringen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van de Svb vernietigd, omdat de rechtbank van mening was dat er geen wettelijke grondslag was voor deze verrekening. De Svb had in 2012 het recht van betrokkene op nabestaandenuitkering beëindigd en een bedrag teruggevorderd. In 2015 verrekende de Svb een eerder toegekende proceskostenvergoeding met de openstaande vordering. De rechtbank oordeelde dat deze verrekening niet toegestaan was, omdat de relevante artikelen in de ANW en AOW geen basis boden voor verrekening van proceskosten met een vordering van de Svb.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de argumenten van de Svb gevolgd. De Raad oordeelde dat de artikelen 45 van de ANW en 17i van de AOW wel degelijk een wettelijke grondslag bieden voor de verrekening van proceskosten met een vordering uit onverschuldigde betaling. De Raad benadrukte dat de wetgever in de relevante wetgeving expliciet heeft voorzien in de mogelijkheid van verrekening in deze context. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de Svb om proceskostenvergoedingen te verrekenen met openstaande vorderingen, wat belangrijke implicaties heeft voor de uitvoering van sociale zekerheidswetten.