ECLI:NL:CRVB:2020:60
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW)
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2020 uitspraak gedaan over de herziening en terugvordering van een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Betrokkene, die in 2012 een aanvraag voor een nabestaandenuitkering indiende na het overlijden van haar echtgenoot, ontving een voorlopige uitkering. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft later vastgesteld dat betrokkene te veel uitkering had ontvangen, omdat zij de AOW-leeftijd had bereikt. De Svb besloot tot herziening en terugvordering van het teveel betaalde bedrag, wat leidde tot een juridisch geschil.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, maar in hoger beroep oordeelde de Centrale Raad dat de Svb niet had kunnen concluderen dat aan zijn eigen fouten bij het ontstaan van de herziening en terugvordering geen gevolgen hoefden te worden verbonden. De Raad oordeelde dat de herziening en terugvordering tot de helft beperkt moest worden, omdat dringende redenen om van herziening af te zien niet waren gebleken. De Svb werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de herziening en terugvordering, waarbij de terugvordering ook beperkt moest worden.
De Raad oordeelde verder dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen het besluit van de Svb gegrond had verklaard en vernietigde de aangevallen uitspraken. De Svb werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan betrokkene, die in totaal € 3.150,- bedroegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Svb om consistent beleid te voeren en de gevolgen van eigen fouten in de besluitvorming in overweging te nemen.