ECLI:NL:CRVB:2019:2233
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging woonkostentoeslag en opleggen verhuisverplichting in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de woonkostentoeslag van appellante, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet. De Raad oordeelde dat het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis om de woonkostentoeslag te beëindigen geen belastend besluit was, maar een besluit tot toekenning van bijzondere bijstand voor een bepaalde periode. Appellante had eerder bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag ontvangen, maar het college had haar de verplichting opgelegd om te verhuizen naar een goedkopere woning. De Raad oordeelde dat deze verhuisverplichting rechtmatig was en dat het college bevoegd was om deze verplichting op te leggen. Appellante had aangevoerd dat de verplichting om een aangeboden huurwoning niet te weigeren onevenredige gevolgen voor haar had, maar de Raad oordeelde dat de college deze verplichting in redelijkheid had kunnen opleggen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde ook dat er geen grond was voor een veroordeling tot schadevergoeding en dat het college het griffierecht moest vergoeden.