In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar bezwaar tegen de buiten behandelingstelling van haar aanvraag om bijzondere bijstand werd afgewezen. Appellante had in 2016 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis stelde haar aanvraag buiten behandeling omdat zij niet tijdig de gevraagde gegevens had ingeleverd. Appellante maakte bezwaar, maar het college bleef bij zijn standpunt. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de termijn die het college had gegeven om het bezwaar aan te vullen, niet opgeteld kon worden bij de beslistermijn. Hierdoor was het college in gebreke gebleven en verbeurde het een dwangsom van € 700,-. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de dwangsom en verklaarde het beroep gegrond. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente over de verbeurde dwangsom en het griffierecht.