ECLI:NL:HR:2016:605

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2016
Publicatiedatum
8 april 2016
Zaaknummer
15/00612
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat voor niet-tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aansprakelijkheid van een advocaat voor niet-tijdige betaling van griffierechten. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A.R. Schuckink Kool, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Den Haag. De zaak is eerder behandeld in de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof, waar verschillende vonnissen en arresten zijn gewezen. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere uitspraken en concludeert dat de klachten van de eiser niet tot cassatie kunnen leiden. De advocaat van de verweerders, mr. R.L. Bakels, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Advocaat-Generaal J. Spier heeft eveneens geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en veroordeelt de eiser in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 4.852,34.

Uitspraak

8 april 2016
Eerste Kamer
15/00612
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool,
t e g e n
1. [verweerder 1],
kantoorhoudende te [plaats],
2. [verweerster 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. R.L. Bakels.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en verweerders gezamenlijk als [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 365735 / HA ZA 10-3218 van de rechtbank Rotterdam van 6 april 2011 en 15 februari 2012;
b. de arresten in de zaak 200.106.257/01 van het gerechtshof Den Haag van 5 november 2013, 1 april 2014 en 4 november 2014.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof van heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerder] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 25 februari 2016 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 2.652,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
8 april 2016.