Uitspraak
wonende te [woonplaats],
kantoorhoudende te [plaats],
gevestigd te [vestigingsplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
8 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aansprakelijkheid van een advocaat voor niet-tijdige betaling van griffierechten. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A.R. Schuckink Kool, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Den Haag. De zaak is eerder behandeld in de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof, waar verschillende vonnissen en arresten zijn gewezen. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere uitspraken en concludeert dat de klachten van de eiser niet tot cassatie kunnen leiden. De advocaat van de verweerders, mr. R.L. Bakels, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Advocaat-Generaal J. Spier heeft eveneens geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en veroordeelt de eiser in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 4.852,34.