Uitspraak
16.5640 WAO
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant door het Uwv, die heeft plaatsgevonden op basis van de veronderstelling dat appellant betrokken was bij de teelt en verkoop van hennep en merkkleding. Appellant was sinds 27 februari 2007 in aanmerking voor een WAO-uitkering, maar na een onderzoek door de Regiopolitie IJsselland in 2009, waarbij een hennepkwekerij op zijn perceel werd aangetroffen, heeft het Uwv besloten om de uitkering in te trekken. De Raad voor de Rechtspraak heeft in hoger beroep geoordeeld dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellant in periode I zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, en dat de intrekking van de WAO-uitkering en de terugvordering van de uitkering voor deze periode onterecht was. In periode II daarentegen, heeft de Raad geoordeeld dat appellant wel degelijk zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij geen administratie heeft bijgehouden van zijn inkomsten uit de hennepkwekerij en de handel in merkkleding. De Raad heeft de boete die het Uwv aan appellant had opgelegd, bevestigd, maar de intrekking en terugvordering van de WAO-uitkering in periode I vernietigd. De uitspraak van de rechtbank Overijssel is in zoverre vernietigd, en het Uwv is veroordeeld in de proceskosten van appellant.