ECLI:NL:CRVB:2019:1730
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WW-uitkering wegens schending inlichtingenplicht door niet gemelde werkzaamheden in café
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die een WW-uitkering ontving, had deze uitkering aangevraagd na een verlies van arbeidsuren. Het Uwv had echter een handhavingsonderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de uitkeringen, na een fraudemelding. Uit het onderzoek bleek dat appellante op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte in een café, wat zij niet had gemeld. Het Uwv herzag de uitkering en vorderde een bedrag van € 7.891,42 terug. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende bewijs had geleverd dat appellante de inlichtingenplicht had geschonden door haar werkzaamheden in het café niet te melden. De Raad benadrukte dat het aan het Uwv was om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren en dat appellante de onjuistheid van de bevindingen moest aantonen met objectieve gegevens. De Raad bevestigde dat de werkzaamheden van appellante in het café op geld waardeerbaar waren, ongeacht of zij daar een vergoeding voor ontving. De Raad oordeelde dat de terugvordering van de uitkering niet onaanvaardbare gevolgen had voor appellante, en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.