ECLI:NL:CRVB:2019:1473
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en niet-ontvankelijkheid bezwaar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg. De appellant, die na detentie bijstand aanvroeg, had zijn aanvraag niet tijdig onderbouwd, wat leidde tot een niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende concrete gronden had aangevoerd tegen de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen de niet-ontvankelijkheid ongegrond verklaard en het college had de aanvraag voor bijstand met terugwerkende kracht afgewezen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat het college terecht had gehandeld door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de appellant niet binnen de gestelde termijn zijn bezwaargronden had ingediend. De Raad verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan door het college. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissingen van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.