ECLI:NL:CRVB:2016:2056
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en hoofdverblijf van appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante ontving sinds 8 september 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) als dakloze, maar er ontstond onduidelijkheid over haar woonsituatie. Het college van burgemeester en wethouders van Purmerend heeft na onderzoek de bijstand van appellante opgeschort en later ingetrokken, omdat zij volgens hen geen recht had op bijstand als dakloze. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van beroepsgronden.
Appellante ging in hoger beroep en stelde dat zij wel voldoende gronden had aangevoerd. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard, omdat appellante had kunnen volstaan met een verwijzing naar haar eerder ingediende bezwaren. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad concludeerde dat appellante niet als dakloze kon worden aangemerkt, omdat zij haar hoofdverblijf had op een specifiek adres, waar zij ook persoonlijke spullen had. De Raad heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar het college werd wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante.