ECLI:NL:CRVB:2015:4212
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WWB-uitkering na verblijf in andere gemeente en niet horen getuige
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een WWB-uitkering van appellant, die bijstand ontving ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant woonde met zijn vader in een kraakpand en heeft in 2012, samen met zijn vader, gesproken met zijn klantmanager over verblijf in een beschermde woonvorm. Op 22 oktober 2012 zijn appellant en zijn vader naar deze woonvorm verhuisd. Op 2 januari 2013 ontving de gemeente Spijkenisse een mutatie van de GBA, waaruit bleek dat appellant per 28 november 2012 stond ingeschreven in een andere gemeente. Het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse beëindigde de bijstand van appellant met ingang van deze datum en vorderde de kosten van bijstand over de periode van 28 november tot en met 31 december 2012 terug.
Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank hem ten onrechte niet in staat heeft gesteld zijn vader als getuige te horen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het niet horen van de vader geen toegevoegde waarde had, aangezien de rechtbank al kennis had genomen van zijn verklaring. Ook werd vastgesteld dat appellant geen vaste woning had en dat hij door zijn inschrijving in de GBA had aangegeven dat zijn verblijf in de andere gemeente niet tijdelijk was. Het college handelde niet in strijd met het beleid door de bijstand te beëindigen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat er sprake was van een ongeclausuleerde toezegging van de gemeente over de bijstand. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de situatie van appellant en zijn vader niet gelijk was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.