ECLI:NL:CRVB:2019:1372
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verzoek om kwijtschelding van bijstandsverplichtingen en verjaring van invorderingsbesluit
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van betrokkene gegrond had verklaard en het besluit tot afwijzing van het verzoek om kwijtschelding had vernietigd. Betrokkene ontvangt sinds 1996 bijstand en had in 2004 een terugvorderingsbesluit ontvangen voor te veel ontvangen bijstand. Het college had betrokkene teruggevorderd voor een bedrag van € 38.553,35, omdat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Betrokkene verzocht in 2015 om kwijtschelding van de openstaande vorderingen, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de vordering in geding verjaard was, waardoor betrokkene geen belang meer had bij kwijtschelding. In hoger beroep betoogde het college dat de vordering niet was verjaard, omdat de opeisbaarheid nooit was aangevangen en de verjaringstermijn twintig jaar was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de vordering in geding een bestuurlijke geldschuld betrof en dat de verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing was. De Raad concludeerde dat het recht van het college om een invorderingsbesluit te nemen was verjaard, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het college werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.