ECLI:NL:CRVB:2019:10
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van ZW- en WIA-uitkering aan werknemer met betwisting van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag door eigenrisicodrager
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Ziektewet (ZW) en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) uitkering aan een werknemer. De appellante, een eigenrisicodragende werkgeefster, betwistte de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag, die op 28 maart 2013 was vastgesteld. De appellante stelde dat de werknemer al eerder arbeidsongeschikt was, namelijk vanaf 13 maart 2009 of 30 juni 2011, en dat de ZW- en WIA-uitkeringen niet voor haar rekening zouden moeten komen.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante in zowel de beroeps- als de hoger beroepsprocedure geen overtuigende medische gegevens heeft overgelegd die de door het Uwv vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag in twijfel trekken. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht is uitgegaan van de datum van 28 maart 2013, zoals door de werkgever was opgegeven. De Raad benadrukte dat het aan de eigenrisicodrager is om aan te tonen dat de werknemer al voor de indiensttreding arbeidsongeschikt was en dat deze arbeidsongeschiktheid doorliep.
De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard, werd bevestigd. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een andere eerste arbeidsongeschiktheidsdag dan 28 maart 2013 moet worden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M. Greebe als voorzitter en B.J. van de Griend en A.T. de Kwaasteniet als leden, in aanwezigheid van griffier P.B. van Onzenoort.