ECLI:NL:CRVB:2018:9
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woonkosten tijdens detentie op basis van uitsluitingsgrond en beleid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 1 september 2010 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW), had op 28 augustus 2015 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de doorbetaling van woonkosten tijdens zijn detentie, die begon op 7 augustus 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen noodzaak was voor vergoeding van de kosten. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat volgens artikel 13, eerste lid, van de PW iemand die zijn vrijheid is ontnomen, geen recht heeft op bijstand. Bijzondere bijstand kan alleen worden verleend indien er zeer dringende redenen zijn, zoals een acute noodsituatie. De Raad oordeelt dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een acute noodsituatie ten tijde van zijn aanvraag. De door appellant aangevoerde omstandigheden, zoals zijn dakloosheid, zijn niet relevant voor de beoordeling van de aanvraag tijdens zijn detentie.
Daarnaast heeft de Raad het beleid van het college beoordeeld, dat bepaalt dat bijzondere bijstand voor doorbetaling van woonkosten tijdens detentie alleen wordt verleend als er geen dreigend verlies van de woning is. In dit geval was er sprake van een huurachterstand en had het college gegronde redenen om aan te nemen dat de appellant zijn woning zou verliezen. De Raad concludeert dat het college zijn beleid op consistente wijze heeft toegepast en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van de appellant wordt afgewezen.