ECLI:NL:CRVB:2018:893

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
15-4499 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake matching functie binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de matching van de functie van betrokkene binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Betrokkene, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. van der Steeg, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de korpschef van politie, die de overgang naar een LFNP-functie had geregeld. De rechtbank had eerder het besluit van de korpschef vernietigd, omdat het besluit onbevoegd was genomen. De Centrale Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit onbevoegd was genomen. De Raad heeft vastgesteld dat de matching van de functie van betrokkene met de LFNP-functie van [functie 2] op goede gronden heeft plaatsgevonden. Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat deze tot een onhoudbaar resultaat heeft geleid. De Raad heeft ook het beroep van betrokkene op de hardheidsclausule verworpen, omdat er geen bewijs was dat betrokkene negatieve financiële gevolgen ondervond van het bestreden besluit. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond verklaard.

Uitspraak

15.4499 AW, 15/6275 AW

Datum uitspraak: 15 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
20 mei 2015, 14/2761 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M. van der Steeg, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 20 juli 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar (nader besluit) genomen.
Partijen hebben hun standpunten nader uiteengezet.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 15/1947 AW, plaatsgevonden op
21 december 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. Horst, advocaat, en [naam] . Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Steeg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
De uitgangspositie van betrokkene voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is vastgesteld op de functie van [functie 1] , salarisschaal 9.
1.3.
Bij besluit van 16 december 2013 heeft appellant ten aanzien van betrokkene met ingang van 1 januari 2012 besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van [functie 2] , met als vakgebied [vakgebied] , gewaardeerd in salarisschaal 9. Bij besluit van 30 april 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en aan appellant opgedragen om met inachtneming van die uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. De rechtbank heeft daartoe, samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, het volgende overwogen. Aan het bestreden besluit, dat namens appellant is ondertekend door de Programmadirecteur Human Resource Management (HRM) als plaatsvervanger van de directeur HRM, kleeft een bevoegdheidsgebrek omdat in het Mandaat directeur HRM overgang LFNP de bevoegdheid tot het nemen van besluiten uitdrukkelijk is beperkt tot het nemen van primaire besluiten en een bijzonder mandaatsbesluit voor het nemen van de beslissing op bezwaar ontbreekt. Dit bevoegdheidsgebrek is door de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd daar appellant het bestreden besluit heeft bekrachtigd en voorts niet gebleken was dat betrokkene door dat gebrek in zijn belang is geschaad. Over de matching heeft de rechtbank overwogen dat, op grond van artikel 3, vierde lid, van de Regeling overgang naar een LFNP functie, de matching plaatsvindt op basis van de functiebeschrijving in de aangegeven volgorde, te weten ten eerste door te bepalen welke van de drie domeinen in het LFNP, [domein 1] , [domein 2] of [domein 3] , het meest vergelijkbaar is; ten tweede, voor zover van toepassing, door het meest vergelijkbare vakgebied binnen het gekozen domein te bepalen en ten derde door de meest vergelijkbare LFNP-functie in het desbetreffende vakgebied te bepalen. Dit in acht nemend had appellant volgens de rechtbank eerst, anders dan hij heeft gedaan door de functie te matchen in het vakgebied [vakgebied] dat in het domein [domein 3] voorkomt, moeten bepalen wat het meest vergelijkbare domein is.
3. Bij het nader besluit heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van
16 december 2013 ongegrond verklaard.
4. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met het nadere besluit is appellant niet geheel aan het bezwaar van betrokkene tegemoetgekomen. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, strekt het geding in hoger beroep zich daarom mede uit tot dit besluit.
4.2.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Dit betoog slaagt en de Raad volstaat ermee te verwijzen naar de in 1.1 genoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550. Nu de rechtbank het bestreden besluit ondanks het door hem vermeende gebrek in stand heeft gelaten, is er geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak op dit punt.
4.3.
Appellant kan zich vervolgens niet verenigen met de overweging van de rechtbank dat uit het bepaalde in artikel 3, vierde lid, van de Regeling overgang naar een LFNP-functie volgt dat hij eerst had moeten bepalen wat het meest vergelijkbare domein is. Ook dit betoog slaagt. De Raad verwijst naar de overwegingen in zijn uitspraken van 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710 en 22 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2186, die ook in dit geval van toepassing zijn en waar de Raad bij blijft. In verband met de gronden die betrokkene op dit punt heeft aangevoerd, merkt de Raad op dat laatstgenoemde uitspraak de matching betrof van dezelfde functie van [functie 1] als die van betrokkene met de LFNP-functie van [functie 2] . De conclusie is dat er geen sprake is van een dwingend voorgeschreven volgorde in het bepalen van het domein of het vakgebied en dat de aangevallen uitspraak in zoverre niet in stand kan blijven.
4.4.1.
Over het bestreden besluit heeft betrokkene zich op het standpunt gesteld dat het resultaat van de matching van zijn functie [functie 1] met de functie van [functie 2] , vakgebied [vakgebied] , domein [domein 3] onhoudbaar is, omdat zijn werkzaamheden een executieve functie betreffen in het domein [domein 2] . Daartoe heeft hij gesteld dat het toepassen van geweld deel uitmaakt van de kern van zijn politietaak, waarbij het onderwijs en de training van de (toekomstige) executieve politieambtenaren plaatsvindt door middel van ‘training on the job’, dat wil zeggen dat de politieambtenaren hun vak op straat leren, al doende, onder begeleiding van een operationeel specialist gevaarbeheersing. Ter gelegenheid daarvan moet hij te allen tijde in staat zijn en met de nodige bevoegdheden toegerust zijn om de cursist of collega bij te staan wanneer zich een acute situatie voordoet die optreden vergt, zoals bij een aanhouding, heterdaad of ingrijpen in een ordeverstoring. Volgens betrokkene is hij ten onrechte niet gematcht met de functie van [functie 3] , domein [domein 2] .
4.4.2.
De Raad overweegt dat de functie van [functie 1] blijkens de korpsfunctiebeschrijving in het bijzonder gericht is op het bieden van [domein 3] en assistentie op basis van specialistische kennis of inbreng op een specifiek vakgebied, het signaleren van ontwikkelingen op het vakgebied en ontwikkelen van instrumenten, methoden, technieken en procedures betreffende het vakgebied alsmede het overdragen van kennis van het vakgebied, onder meer door het samenstellen van handboeken, het geven van voorlichting, het vervaardigen van cursusmateriaal en het optreden als docent.
4.4.3.
Uitgaande van die beschrijving heeft appellant zich op het standpunt mogen stellen dat in de korpsfunctie van betrokkene in overwegende mate sprake is de overdracht van kennis en/of het aanleren van vaardigheden. Gelet op de korpsfunctiebeschrijving, de toelichting in de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013, alsmede de in het functievergelijkingsformulier gegeven motivering, acht de Raad de keuze voor het domein [domein 3] voldoende (inzichtelijk) gemotiveerd (vergelijk de in 4.3 genoemde uitspraken van de Raad.
4.4.4.
In aanmerking genomen dat het hoofdbestanddeel van de korpsfunctie van betrokkene bestaat uit kennisoverdracht en/of het bijbrengen van vaardigheden, heeft appellant op goede gronden de LFNP-functie van [functie 2] , met als vakgebied [vakgebied] , aan betrokkene toegekend.
4.5.1.
Betrokkene heeft er voorts op gewezen dat hij bij besluit van appellant van 24 augustus 2017 met ingang van 1 september 2017 is geplaatst in de nieuw gecreëerde LFNP-functie van [functie 4] , met als werkterrein [werkterrein] , gewaardeerd op schaal 9. Die functie is toegevoegd aan het LFNP op grond van de Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 11 april 2017, houdende wijziging van de Regeling vaststelling LFNP in verband met het toevoegen van een vakgebied, twee functies en werkterreinen en het toevoegen van een hoofdbestanddeel aan een functie in de bijlagen bij die regeling, Stcrt 24 april 2017, nr 22386. Deze wijziging betreft volgens betrokkene het herstel van de weeffout die in 2012 door het bevoegd gezag is vastgesteld en is het resultaat van een uitgebreid en langdurig onderhandelingsproces dat vervolgens is gevoerd tussen de IBT-docenten en de korpsleiding. Appellant heeft aldus erkend dat met de positie van docenten van aanvang af onvoldoende rekening is gehouden en de matching is daarom op een gebrekkig functiehuis gebaseerd. Deze wijziging betreft niet het zogenaamde dynamisch onderhoud ingegeven door maatschappelijke ontwikkelingen of ontwikkelingen binnen de organisatie en dat betekent dat de matching zoals die heeft plaatsgevonden onhoudbaar is.
4.5.2.
De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 2 november 2017 ECLI:NL:CRVB:2017:3803). Daarin is overwogen dat volgens vaste rechtspraak (uitspraken van 13 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3830 en 1 juni 2015,
ECLI:NL:CRVB:2015:1550) de rechter een wet in materiele zin wel kan beoordelen, maar dat hij daarbij de ter zake in ons staatsbestel passende terughoudend in acht dient te nemen. De rechter zal het resultaat van de afweging van alle betrokkene belangen door de materiele wetgever in beginsel moeten respecteren. Dit lijdt uitzondering als aan de inhoud of wijze van totstandkoming van het voorschrift zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten.
4.5.3.
In voornoemde uitspraak van 2 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3803, heeft de Raad overwogen dat deze wijziging van de Regeling vaststelling LFNP niet betekent dat de in 2013 door de regelgever in die Regeling gemaakte keuzes onhoudbaar zijn. Het gehele proces van matching heeft in samenspraak met en onder (eind)verantwoordelijkheid van het (Centraal) Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken (CGOP) plaatsgevonden. De in de Regeling van 11 april 2017 vervatte wijziging vormt een neerslag van het binnen het CGOP gevoerde overleg. Die wijziging heeft betrekking op dynamisch onderhoud, dat heeft plaatsgevonden et gebruikmaking van het instrument Process-flow. Dergelijk onderhoud is noodzakelijk om het LFNP steeds actueel te houden in het licht van onder meer maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen in de politieorganisatie zelf (vergelijk de uitspraken van 16 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:459 en ECLI:NL:CRVB:2017:550). Daarmee heeft appellant niet erkend dat de bestreden matching van meet af aan onjuist is geweest. Dat, zoals betrokkene heeft betoogd, al vanaf 2013 door de IBT-docenten met de dienstleiding is gesproken over de matching van hun functie en dat door de directeur HRM tijdens een voorlichtingsbijeenkomst in 2012 of 2013 zou zijn gezegd dat sprake was van een weeffout in de matching van de functie van specialist in het domein [domein 3] , leidt de Raad ook nu niet tot een ander oordeel. Immers is het resultaat van alle gesprekken en onderhandelingen van het CGOP en de korpsleiding vervat in de Regeling van 11 april 2017. Aan de daarop volgende plaatsing van betrokkene met ingang van 1 september 2017 als functievolger in één van de aan het LFNP toegevoegde functies, kan daarom niet de betekenis worden toegekend dat de Regeling vaststelling LFNP niet als grondslag kon dienen voor de matching zoals die bij het bestreden besluit heeft plaatsgevonden.
4.6.
De conclusie is dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins tot een onhoudbaar resultaat heeft geleid. De enkele stelling dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende voor de conclusie dat het resultaat van de matching (anderszins) onhoudbaar is te achten.
4.7.1.
Naar aanleiding van het beroep van betrokkene op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 5, vierde lid van de Regeling overgang naar een LFNP functie overweegt de Raad het volgende. Betrokkene heeft naar voren gebracht dat hij financieel is benadeeld omdat hij periodieken voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) is misgelopen doordat zijn functie niet met de juiste functie is gematcht. Aan de functie van functie van [functie 4] waarin hij als gevolg van de wijziging in de Regeling vaststelling LFNP per 1 september 2017 is geplaatst, is wel een OVW-periodiek gekoppeld, terwijl zijn takenpakket en werkzaamheden ongewijzigd zijn.
4.7.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 3 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:752) heeft de toekenning van OVW-periodieken betrekking op de waardering van de LFNP-functie. Deze waarderingskwestie speelt geen rol in het kader van de toekenning van en overgang naar een functie uit het LFNP. De omstandigheid dat aan de LFNP-functie geen OVW punten zijn toegekend, kan dan ook niet leiden tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule. Dat is niet anders in dit geval waarbij als gevolg van de wijziging in de regelgeving een nieuw vakgebied en nieuwe functies zijn toegevoegd aan het LFNP en betrokkene met ingang van 1 september 2017 in een zo’n nieuwe functie is geplaatst waarbij hij wel aanspraak heeft op een OVW toelage, terwijl zijn werkzaamheden en takenpakket ongewijzigd zijn. Van belang daarbij is dat - zoals ook is vermeld in de toelichting op artikel 8 van de Regeling overgang naar een LFNP functie - in artikel 6 van het Besluit bezoldiging politie is vastgelegd dat geen enkele ambtenaar er door de invoering van het LFNP in salaris op achteruit gaat. De voor de ambtenaar geldende salarisschaal en de vooruitzichten in die schaal blijven gegarandeerd, alsmede de rang van de ambtenaar, aldus de toelichting. Ook de executieve status van de ambtenaar is volgens die toelichting gewaarborgd. Verwezen wordt in dat verband naar artikel 99i, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie. Er is dan ook geen grond om aan te nemen dat betrokkene negatieve (financiële) gevolgen ondervindt van het bestreden besluit (vergelijk de uitspraken van 25 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3173).
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7.2 volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond verklaren.
4.9.
Uit 4.8 volgt dat aan het nadere besluit de grondslag komt te ontvallen, zodat dit voor vernietiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 30 april 2014 ongegrond;
- vernietigt het besluit van 20 juli 2015.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter in tegenwoordigheid van
L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2018.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) L.V. van Donk
ew