ECLI:NL:CRVB:2016:3173

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2016
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
16/159 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functieonderhoud en matching binnen het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een politieambtenaar tegen de beslissing van de korpschef over zijn functieonderhoud en de matching naar een LFNP-functie. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 december 2015. De appellant, werkzaam als [functie A], heeft hoger beroep ingesteld nadat zijn bezwaar tegen de toekenning van de LFNP-functie [functie B] ongegrond was verklaard. De Raad oordeelt dat de korpschef bij de matching van de functie een zwaarwegende betekenis moet hechten aan de transponeringstabel, en dat het aan de appellant is om aan te tonen dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied. De Raad concludeert dat het betoog van de appellant niet slaagt, omdat hij niet om functieonderhoud heeft gevraagd en zijn beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel niet kan worden gehonoreerd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden van de appellant geen onbillijkheid van overwegende aard opleveren. De uitspraak is gedaan op 25 augustus 2016.

Uitspraak

16/159 AW
Datum uitspraak: 25 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
9 december 2015, 14/3594 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend. Daarop heeft appellant zijn reactie kenbaar gemaakt en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2016. Appellant is verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot en R.M.M. Paulssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Daartoe is een stelsel van (uiteindelijk) 92 functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per functie. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP) en is vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079). Voor een uiteenzetting over de onderscheiden stappen in het kader van de invoering van het LFNP alsmede een weergave van de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
Appellant was werkzaam als [functie A] (schaal 12) bij het voormalig korps
[korps] (thans Eenheid [eenheid]). Aan hem is een persoonlijke schaal 13 toegekend.
1.3.
Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft de korpschef de uitgangspositie van appellant voor zijn toekomstige LFNP-functie bepaald op [functie A] bij het organisatieonderdeel Dienst [dienst]. Bij aanvullend besluit van 1 maart 2012 heeft de korpschef de uitgangspositie aangevuld met taakaccenten, sociale media, internet en innovatie. Tegen deze besluiten heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Op 16 december 2013 is ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie [functie B] in het domein [domein 1], vakgebied [vakgebied] en werkterrein [werkterrein] met bijbehorende salarisschaal 12 op 1 januari 2012. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 juli 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Zoals de Raad in de onder 1.1 aangehaalde uitspraken van 1 juni 2015 tot uitdrukking heeft gebracht moet aan de transponeringstabel, die geen algemeen verbindend voorschrift is, een zwaarwegende betekenis worden gehecht. De korpschef mag bij het nemen van besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie ervan uitgaan dat de toepassing van de voor het matchingsproces geldende regels tot de in de tabel vermelde uitkomst leidt. Hij mag in beginsel volstaan met een verwijzing naar de transponeringstabel. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling naar een LFNP-functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling) is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van zijn uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
3.2.
Het betoog van appellant dat de matching onhoudbaar is omdat ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat zijn werkzaamheden van zijn korpsfunctie een directe bijdrage leveren aan de operationele taken en dus zijn voorbehouden aan het domein [domein 2], zodat de matching uit had moeten komen op de functie Operationeel Specialist E (schaal 13) in het domein [domein 2], slaagt niet.
3.2.1.
Volgens de beleidsregel Instructie organieke matching (Stcrt. 2012, nr. 10411, zoals nadien gewijzigd, Stcrt. 2013, nr. 12776), voor zover hier van belang, gelden voor de domeinen [domein 2] en [domein 1] de volgende definities:
“Het domein [domein 2] draagt in de zin van het LFNP bij aan één van de vakgebieden vallend onder dit domein, te weten: Beveiliging, G(ebieds) G(ebonden) P(olitie), Informantenrunner, Intelligence, Interventie, Meldkamer, Observatie, Tactische Opsporing, Forensische Opsporing, Luchtvaart, Intake & Service en Operationeel Specialismen. Het domein [domein 2] levert een directe bijdrage aan operationele politietaken, en staat daarmee in rechtstreeks verband met de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding), de openbare orde en veiligheid en/of leefbaarheid in de samenleving.
Het domein [domein 1] draagt in de zin van het LFNP bij aan één van de vakgebieden vallend onder dit domein, te weten: Bedrijfsvoering Specialismen, Gespecialiseerde [domein 1], Administratie en Secretariaat, Scheepvaart, Techniek, H(uisvesting) S(ervices) en M(iddelen), Onderzoek & Kennisontwikkeling en Docenten. Het domein [domein 1] levert een bijdrage aan een effectief en efficiënt werkende politieorganisatie, terwijl tegelijkertijd geen of een beperkte directe bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken en daarmee niet in rechtstreeks of onvoldoende verband staat met de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding), de openbare orde en veiligheid en/of leefbaarheid in de samenleving.”
3.2.2.
De functie van [functie A] is blijkens de korpsfunctiebeschrijving gericht op het ontwikkelen en evalueren van breed en samenhangende (beleids)terreinen, het geven van advies op samenhangende (beleids)terreinen, het implementeren van het korpsbeleid op samenhangende (beleids)terreinen en het begeleiden van adviseurs. Niet kan worden staande gehouden dat met deze werkzaamheden, die een ondersteunend karakter hebben, een directe bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken als bedoeld in de beleidsregel Instructie organieke matching en dat deze werkzaamheden dus een uitvoerend karakter hebben.
3.2.3.
Indien appellant zich niet kon vinden in zijn uitgangspositie, had het op zijn weg gelegen om functieonderhoud te vragen op grond van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie en/of rechtsmiddelen aan te wenden tegen de besluitvorming aangaande zijn uitgangpositie. De omstandigheid dat appellant heeft afgezien van het indienen van een verzoek om functieonderhoud of van het maken van bezwaar tegen zijn uitgangpositie omdat alle informatie omtrent zijn functie, schaalindeling en organisatieplaats bij de korpschef bekend was en hij er daarom op vertrouwde dat de matching geen problemen zou opleveren, dient voor rekening en risico van appellant te komen, temeer nu appellant al bij het voorgenomen besluit over zijn uitgangspositie is gewezen op het belang van functieonderhoud. De stelling dat de korpschef bij de matching niet alleen rekening had dienen te houden met de functiebeschrijving van [functie A], maar ook met andere documenten, waaronder documenten over zijn feitelijke werkzaamheden binnen het Kernteam Overvallen dat in 2010 is overgegaan in Programmamanagement Overvallen en Internationale betrekkingen (PGM), zijn executieve status en de persoonlijke schaalindeling van de functie [functie A] in schaal 13 in plaats van de organieke schaalindeling van die functie in schaal 12, treft evenmin doel. In artikel 3, vierde lid van de Regeling en in de beleidsregel Instructie organieke matching is immers voorgeschreven welke stukken bij de matching worden meegewogen. De door appellant bedoelde documenten worden hierin niet genoemd.
3.2.4.
Het in dit verband gedane beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel faalt, nu niet is gebleken dat de korpschef aan appellant uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen heeft gedaan op grond waarvan hij erop mocht vertrouwen dat binnen het LFNP op een andere wijze en met een ander resultaat zou worden gematcht.
3.3.
Voorts acht de Raad anders dan appellant de in het bestreden besluit gegeven motivering op het punt van de matching niet ontoereikend. De korpschef heeft in het bestreden besluit verwezen naar de uitgangspositie van appellant, de mogelijkheid tot functieonderhoud, de wijze van matching en de transponeringstabel. Daarmee is wel degelijk gemotiveerd waarom het resultaat van de matching overeenkomstig de Regeling is geschied en niet anderszins onhoudbaar is te achten. Weliswaar was het beter geweest als de motivering op dit punt wat meer op de persoon van appellant toegesneden was geweest, maar van een motiveringsgebrek op dit punt kan niet worden gesproken, juist nu de korpschef voor besluitvorming als hier aan de orde in beginsel mag verwijzen naar de transponeringstabel.
3.4.
Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Hij heeft ook in hoger beroep betoogd dat alle andere leden van het inmiddels vervallen Kernteam Overvallen dan wel van het PGM gematcht zijn in het domein [domein 2], met uitzondering van de leiding van het PGM. Uit het door appellant overgelegde overzicht blijkt dat slechts twee van de zes leden die zijn gematcht in het domein [domein 2] dezelfde organieke schaal (schaal 12) als die van de korpsfunctie van appellant hebben. Nu bij de matching de salarisschaal van de korpsfunctie nadrukkelijk is betrokken kunnen de vier functies, die niet dezelfde schaal hebben als die van de korpsfunctie van appellant alleen daarom al niet als gelijk aan de functie van appellant worden aangemerkt. Van de twee overige op het overzicht vermelde functies, beide beleidsmedewerkers, die wel dezelfde organieke schaal als de korpsfunctie van appellant hebben, is niet aangetoond dat het gaat om dezelfde uitgangspositie en functiebeschrijving als de functie van appellant, [functie A].
3.5.1.
Ook het beroep van appellant op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 5,
vierde lid, van de Regeling, slaagt niet. Appellant heeft in dit verband gesteld dat zijn feitelijke werkzaamheden niet (geheel) terugkomen in de LFNP-functie en dat hij taken en verantwoordelijkheden kwijtraakt. Zoals is overwogen in de onder 1.1 genoemde uitspraken van de Raad van 1 juni 2015 vormt de omstandigheid dat de LFNP-functie inhoudelijk afwijkt van de korpsfunctie geen grond voor toepassing van de hardheidsclausule. Dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie is immers inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht en is ook verklaarbaar uit het gegeven dat de werkzaamheden binnen verschillende politieregio’s worden ondergebracht in één nieuw landelijk functiegebouw. Dat de toegekende LFNP-functie volgens appellant een verschraling meebrengt van zijn taken en verantwoordelijkheden en executieve bevoegdheden leidt niet tot een ander oordeel. Ook dit is inherent aan de bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht. Een eventuele verschraling van het takenpakket van appellant kan dan ook niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. De mogelijkheid van verschillen tussen de korpsfunctie en de LFNP-functie is door de regelgever uitdrukkelijk onder ogen gezien. Dergelijke verschillen zijn uitdrukkelijk beoogd vanuit de - meer op abstracte functiebeschrijving gerichte - systematiek van het LFNP. Het nieuwe functiegebouw strekt nu eenmaal tot uniformering en harmonisering, waaraan inherent is dat niet voor iedereen de situatie bij het oude kan blijven. Daarbij komt dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bij de overgang naar het LFNP feitelijk niets wijzigt aan de opgedragen werkzaamheden tot het moment waarop de ambtenaar in het kader van de vorming van de nationale politie wordt geplaatst of wordt aangewezen als herplaatsingskandidaat. De Raad tekent overigens nog aan dat - zoals ook is vermeld in de toelichting op artikel 8 van de Regeling - in artikel 6 van het Besluit bezoldiging politie is vastgelegd dat geen enkele ambtenaar er door de invoering van het LFNP in salaris op achteruit gaat. De voor de ambtenaar geldende salarisschaal en de vooruitzichten in die schaal blijven gegarandeerd, alsmede de rang van de ambtenaar, aldus de toelichting. Ook de executieve status van de ambtenaar is volgens die toelichting, en bevestigd namens de korpschef ter zitting, gewaarborgd. Er is dan ook geen grond om aan te nemen dat appellant negatieve financiële gevolgen zal ondervinden van het bestreden besluit.
3.5.2.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door appellant naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie die noopt tot toepassing van de hardheidsclausule.
4. Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) J.L. Meijer

HD